Oefening 1: Veelvoorkomende voorzetselzinnen met plaats en tijd
2. On gre pogosto *na* bazen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘naar’ betekent bij activiteiten of plaatsen.)
3. Knjiga je *na* mizi. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op’ betekent bij een vlak oppervlak.)
4. Po pouku grem *domov*. (Gebruik het voorzetsel dat ‘naar huis’ betekent.)
5. Srečala sem ga *pri* trgovini. (Gebruik het voorzetsel dat ‘bij’ betekent, locatie in de buurt van iets.)
6. Zjutraj pijem kavo *ob* oknu. (Gebruik het voorzetsel dat ‘bij’ of ‘naast’ betekent.)
7. Delam *od* osmih do petih. (Gebruik het voorzetsel dat ‘van’ in een tijdsperiode aanduidt.)
8. Knjiga je skrita *pod* posteljo. (Gebruik het voorzetsel dat ‘onder’ betekent.)
9. Pogovarjala sva se *o* vremenu. (Gebruik het voorzetsel dat ‘over’ betekent bij onderwerp van gesprek.)
10. Srečali smo se *pred* šolo. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een locatie.)
Oefening 2: Voorzetselzinnen met richting en oorzaak
2. Tekel je hitro *proti* cilju. (Gebruik het voorzetsel dat ‘richting’ betekent.)
3. Zanimalo me je vse *o* zgodovini. (Gebruik het voorzetsel dat ‘over’ betekent bij onderwerpen.)
4. Srečen sem bil *zaradi* te novice. (Gebruik het voorzetsel dat ‘vanwege’ of ‘door’ betekent.)
5. Pošljem pismo *na* naslov. (Gebruik het voorzetsel dat ‘naar’ betekent bij adressen.)
6. Sedel je *med* prijatelji. (Gebruik het voorzetsel dat ’tussen’ betekent.)
7. Pogledal je je film *brez* zvoka. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder’ betekent.)
8. On je odvisen *od* kave. (Gebruik het voorzetsel dat ‘van’ betekent bij afhankelijkheid.)
9. Hodim rad *po* gozdu. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door’ betekent bij een plaats.)
10. Poslal sem paket *prek* pošte. (Gebruik het voorzetsel dat ‘via’ betekent.)