1. Kitabu kiko *juu ya* meza. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘op’ iets.)
2. Samahani, mpeni kalamu *chini ya* kiti. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘onder’ iets.)
3. Picha iko *katika* ukuta. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in’ of ‘aan’ iets.)
4. Maji yamejaa *kando ya* bakuli. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘naast’ iets.)
5. Kiti kipo *katikati ya* chumba. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in het midden van’.)
6. Samahani, paka yako iko *ndani ya* nyumba. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘binnenin’.)
7. Gari limeegeshwa *njiani mwa* mtaa. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘langs’ iets.)
8. Shule iko *mbali na* soko. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘ver van’.)
9. Mwalimu anasimama *mbele ya* darasa. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘voor’ iets.)
10. Kisu kiko *nyuma ya* sahani. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘achter’ iets.)

1. Watoto wamesimama *karibu na* mlango. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘dichtbij’ iets.)
2. Samahani, vinywaji viko *juu ya* rafu. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘op’ iets.)
3. Wanafunzi wamesimama *pamoja na* mwalimu. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘samen met’ iets of iemand.)
4. Picha imewekwa *kabla ya* dirisha. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘voor’ in tijd of plaats.)
5. Kalamu iko *katika* mfuko wangu. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in’ iets.)
6. Samahani, paka analala *kando ya* mlango. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘naast’ iets.)
7. Kisu kiko *katika* sanduku. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in’ iets.)
8. Mti mkubwa uko *katikati ya* bustani. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in het midden van’.)
9. Gari limeegeshwa *mbali na* jengo. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘ver van’.)
10. Chura anakimbia *ndani ya* mto. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘binnenin’ of ‘in’ iets.)