Oefening 1: Voorzetsels van oorzaak in eenvoudige zinnen
2. Nisam mogao doći *zbog* kiše. (Hint: gebruik hetzelfde voorzetsel als in zin 1)
3. Ona se smijala *zbog* šale. (Hint: het voorzetsel geeft aan waarom ze lachte)
4. Ostavio je posao *zbog* lošeg zdravlja. (Hint: ‘vanwege’ iets negatiefs)
5. Nismo išli na izlet *zbog* bolesti. (Hint: oorzaak van het niet gaan)
6. Kasnila je *zbog* sastanka koji je trajao dugo. (Hint: reden van het te laat komen)
7. Djeca su bila sretna *zbog* poklona. (Hint: reden voor hun blijdschap)
8. Morali smo promijeniti planove *zbog* lošeg vremena. (Hint: oorzaak voor verandering)
9. Odbio je poziv *zbog* nedostatka vremena. (Hint: reden van weigering)
10. Nije odgovorio na poruku *zbog* zauzetosti. (Hint: waarom niet reageren)
Oefening 2: Complexere zinnen met voorzetsels van oorzaak
2. Zbog njegovih grešaka, projekat nije uspio. (Hint: oorzaak van mislukking)
3. Zbog nedostatka dokaza, suđenje je odgođeno. (Hint: reden voor uitstel)
4. Zbog tehničkih problema, let je kasnio. (Hint: oorzaak van vertraging)
5. Zbog nesporazuma, došlo je do sukoba. (Hint: oorzaak van conflict)
6. Zbog jakog vjetra, utakmica je otkazana. (Hint: oorzaak van afgelasting)
7. Zbog bolesti, nije mogao prisustvovati sastanku. (Hint: reden voor afwezigheid)
8. Zbog štrajka, javni prevoz nije radio. (Hint: oorzaak van uitval transport)
9. Zbog nedostatka novca, putovanje je otkazano. (Hint: reden om niet te reizen)
10. Zbog važne poruke, telefon je stalno zvonio. (Hint: reden voor veel bellen)