Oefening 1: Voorzetsels van afstand en lengte
2. Huset er bygget *indenfor* byens grænser. (Gebruik een voorzetsel dat ‘binnen’ betekent voor een locatie.)
3. Vejen strækker sig *fra* byen til kysten. (Gebruik een voorzetsel dat ‘van…tot’ betekent.)
4. Bogen ligger *på* bordet, ikke under det. (Gebruik een voorzetsel dat ‘op’ betekent.)
5. Vi cyklede *langs* floden hele eftermiddagen. (Gebruik een voorzetsel dat ‘langs’ betekent.)
6. Han bor *ved* søen, tæt på vandet. (Gebruik een voorzetsel dat ‘bij’ betekent.)
7. Broen er *mellem* de to øer. (Gebruik een voorzetsel dat ’tussen’ betekent.)
8. Hun gik *ud* af huset klokken otte. (Gebruik een voorzetsel dat ‘uit’ betekent.)
9. Vi sad *overfor* hinanden ved bordet. (Gebruik een voorzetsel dat ’tegenover’ betekent.)
10. Skolen ligger *udenfor* byen, i et roligt område. (Gebruik een voorzetsel dat ‘buiten’ betekent.)
Oefening 2: Voorzetsels van tijdsduur en hoeveelheid
2. Hun har arbejdet *siden* mandag. (Gebruik een voorzetsel dat ‘sinds’ betekent.)
3. Vi skal være færdige *inden* klokken fem. (Gebruik een voorzetsel dat ‘voor’ in tijd betekent.)
4. Han læste bogen *på* en uge. (Gebruik een voorzetsel dat ‘in’ een bepaalde tijd betekent.)
5. Vi spiste *efter* klokken otte. (Gebruik een voorzetsel dat ‘na’ betekent in tijd.)
6. Hun har boet her *i* fem år. (Gebruik een voorzetsel dat ‘voor een periode’ betekent.)
7. Filmen varer *over* to timer. (Gebruik een voorzetsel dat ‘meer dan’ betekent bij tijd.)
8. De arbejder *fra* ni til fem hver dag. (Gebruik een voorzetsel dat ‘van…tot’ betekent.)
9. Vi skal mødes *om* en time. (Gebruik een voorzetsel dat ‘over’ betekent bij tijd.)
10. Hun har sparet *op* i flere måneder. (Gebruik een voorzetsel dat ‘op’ betekent in context van sparen.)