1. Jeg studerer *for* eksamen. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft dat iets gedaan wordt met het doel iets te halen of te bereiken)
2. Hun trener *for* å bli sterkere. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft dat een actie wordt uitgevoerd met het doel iets te verbeteren)
3. Vi jobber *for* å tjene penger. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft dat het werk een doel heeft)
4. Han kjøpte blomster *til* sin mor. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft voor wie iets bedoeld is)
5. Jeg skriver et brev *til* vennen min. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft voor wie iets geschreven wordt)
6. De sparer penger *til* en ferie. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft het doel van sparen)
7. Barna leker *for* moro skyld. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft het doel is plezier)
8. Vi møtes *for* å diskutere prosjektet. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft het doel van de ontmoeting)
9. Hun kjøpte mat *til* hunden. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft voor wie iets gekocht is)
10. Jeg jobber *for* å hjelpe andre. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van het werk aan)

1. Vi dro til butikken *for* å kjøpe melk. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft waarom we naar de winkel gingen)
2. Han leser bøker *for* å lære mer. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft het doel van lezen)
3. De reiser *til* Norge *for* ferie. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft het doel van de reis)
4. Jeg sender en gave *til* min venn. (Hint: gebruik het voorzetsel dat aangeeft voor wie de gift is)
5. Vi trener *for* å bli bedre i fotball. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van trainen aan)
6. Hun tar kurs *for* å forbedre språket sitt. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van de cursus aan)
7. Barna lager kort *for* læreren. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft voor wie iets gemaakt wordt)
8. Jeg jobber hardt *for* å oppnå målene mine. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van het harde werk aan)
9. Vi leser notater *for* eksamen. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van lezen aan)
10. De planlegger festen *for* å feire bursdagen. (Hint: gebruik het voorzetsel dat geeft het doel van plannen aan)