Oefening 1: Gebruik van onderschikkende voegwoorden
2. Ми підемо гуляти, *коли* закінчиться дощ. (Hint: Gebruik het voegwoord dat tijd aangeeft.)
3. Вона почала працювати, *щоб* допомогти родині. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een doel aangeeft.)
4. Я не пішов на роботу, *оскільки* був вихідний. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een reden aangeeft.)
5. Він робить вправи, *хоча* почувається втомленим. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling aangeeft.)
6. Ми залишимося тут, *поки* не настане ніч. (Hint: Gebruik het voegwoord dat tijd aangeeft.)
7. Вона вивчає українську, *щоб* краще розуміти культуру. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een doel aangeeft.)
8. Я поїду в Київ, *якщо* буде гарна погода. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een voorwaarde aangeeft.)
9. Він не пішов на зустріч, *тому що* був зайнятий. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een reden aangeeft.)
10. Ми залишаємося вдома, *бо* надворі холодно. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een reden aangeeft.)
Oefening 2: Gebruik van nevenschikkende voegwoorden
2. Вона купила хліб, *і* молоко. (Hint: Gebruik het voegwoord dat iets toevoegt.)
3. Ми можемо піти в кіно, *або* залишитися вдома. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een keuze aangeeft.)
4. Він працює швидко, *тож* закінчив раніше. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een gevolg aangeeft.)
5. Вона гарно співає, *і* грає на гітарі. (Hint: Gebruik het voegwoord dat iets toevoegt.)
6. Я не знаю, *чи* він прийде на зустріч. (Hint: Gebruik het voegwoord om een vraag te verbinden.)
7. Ми хотіли піти на пляж, *але* було холодно. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling aangeeft.)
8. Він зателефонував, *і* надіслав повідомлення. (Hint: Gebruik het voegwoord dat iets toevoegt.)
9. Ти хочеш чай, *чи* каву? (Hint: Gebruik het voegwoord dat een keuze aangeeft.)
10. Вона вчиться добре, *тож* отримає хорошу оцінку. (Hint: Gebruik het voegwoord dat een gevolg aangeeft.)