Oefening 1: Werkwoordsvormen in verklarende zinnen
2. De tegenwoordige tijd van “לאכול” (eten) is *אוכל* (ochel) voor een man. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm tegenwoordige tijd.)
3. Voor een vrouw in de verleden tijd van “לשיר” (zingen) gebruiken we *שרה* (shara). (Hint: Verleden tijd vrouwelijk enkelvoud.)
4. De infinitief van het Hebreeuwse werkwoord “הלך” is *ללכת* (lalechet). (Hint: Infinitief begint meestal met ל.)
5. De gebiedende wijs van “לעשות” (doen) is *עשה* (aseh) voor een man. (Hint: Gebiedende wijs man enkelvoud.)
6. De verleden tijd van “לדבר” (spreken) voor een vrouw is *דיברה* (dibra). (Hint: Verleden tijd vrouwelijk enkelvoud.)
7. De tegenwoordige tijd van “ללמוד” (leren) voor een vrouw is *לומדת* (lomedet). (Hint: Tegenwoordige tijd vrouwelijk enkelvoud.)
8. De verleden tijd van “לקנות” (kopen) voor een man is *קנה* (kana). (Hint: Verleden tijd man enkelvoud.)
9. De gebiedende wijs van “לקרוא” (lezen) voor een vrouw is *קראי* (krai). (Hint: Gebiedende wijs vrouw enkelvoud.)
10. De tegenwoordige tijd van “לשתות” (drinken) voor een man is *שותה* (shoteh). (Hint: Tegenwoordige tijd man enkelvoud.)
Oefening 2: Voorzetsels en zinsstructuren in verklarende zinnen
2. Het voorzetsel *ל-* (le) wordt gebruikt om “aan” of “voor” aan te geven. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat richting of doel aangeeft.)
3. Het woord *את* (et) duidt het lijdend voorwerp aan in een Hebreeuwse zin. (Hint: Gebruik het woord dat het directe object introduceert.)
4. De construct status (smichut) wordt gebruikt om twee zelfstandige naamwoorden met elkaar te verbinden. (Hint: Gebruik de grammaticale term voor samenstelling.)
5. Het Hebreeuwse vraagwoord voor “wat” is *מה* (ma). (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wat”.)
6. Om bezit aan te geven, wordt in het Hebreeuws vaak het voorzetsel *של* (shel) gebruikt. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat “van” betekent.)
7. Het woord *ה* (ha) wordt als bepaald lidwoord gebruikt en betekent “de”. (Hint: Gebruik het lidwoord dat “de” betekent.)
8. In een verklarende zin volgt het bijvoeglijk naamwoord meestal direct na het zelfstandig naamwoord. (Hint: Let op de volgorde van bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord.)
9. Het Hebreeuwse voorzetsel *עם* (im) betekent “met”. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat gezelschap aanduidt.)
10. Het gebruik van de jussieve vorm drukt een wens of verzoek uit in het Hebreeuws. (Hint: Gebruik de naam van de werkwoordsvorm die een wens uitdrukt.)