Oefening 1: Verleden en Toekomst – Werkwoordsvormen herkennen
2. Завтра я *прочитаю* эту книгу. (Gebruik de toekomende tijd van lezen)
3. В прошлом месяце мы *поехали* в Москву. (Gebruik de verleden tijd van gaan)
4. На следующей неделе мы *поедем* в Москву. (Gebruik de toekomende tijd van gaan)
5. Он вчера *говорил* по телефону долго. (Gebruik de verleden tijd van spreken)
6. Завтра он *поговорит* с директором. (Gebruik de toekomende tijd van spreken)
7. В прошлом году я *учился* в университете. (Gebruik de verleden tijd van studeren)
8. В следующем году я *буду учиться* в аспирантуре. (Gebruik de toekomende tijd van studeren)
9. Мы на прошлой неделе *писали* письма. (Gebruik de verleden tijd van schrijven)
10. Завтра мы *напишем* письма. (Gebruik de toekomende tijd van schrijven)
Oefening 2: Vergelijking verleden en toekomst met context
2. Завтра она *приготовит* ужин к восьми часам. (Gebruik toekomende tijd van koken)
3. В прошлом году они *путешествовали* по Европе. (Gebruik verleden tijd van reizen)
4. В следующем году они *путешествуют* по Азии. (Gebruik toekomende tijd van reizen, let op aspect)
5. Я *смотрел* этот фильм на прошлой неделе. (Gebruik verleden tijd van kijken)
6. Я *буду смотреть* этот фильм завтра вечером. (Gebruik toekomende tijd van kijken)
7. В прошлом семестре студент *писал* много рефератов. (Gebruik verleden tijd van schrijven)
8. В следующем семестре студент *напишет* ещё больше рефератов. (Gebruik toekomende tijd van schrijven)
9. Мы *играли* в футбол вчера вечером. (Gebruik verleden tijd van spelen)
10. Мы *поиграем* в футбол завтра после школы. (Gebruik toekomende tijd van spelen)