Oefening 1: Vergelijkingen met ‘zyada’ en ‘kam’
2. Mera ghar tumhare ghar se *kam* bada hai. (Gebruik het woord voor ‘minder’ om een vergelijking te maken.)
3. Ye kitaab us kitaab se *zyada* dilchasp hai. (Gebruik het woord voor ‘meer’ in de vergelijking.)
4. Aaj ka mausam kal ke mausam se *zyada* thanda hai. (Gebruik het woord voor ‘meer’ om te vergelijken.)
5. Mere paas tumse *kam* paise hain. (Gebruik het woord voor ‘minder’ om te vergelijken.)
6. Uski gaadi meri gaadi se *zyada* tez hai. (Gebruik het woord voor ‘meer’ voor vergelijking.)
7. Yeh phal us phal se *kam* meetha hai. (Gebruik het woord voor ‘minder’ in de vergelijking.)
8. Tumhari kitab meri kitab se *zyada* purani hai. (Gebruik het woord voor ‘meer’ om te vergelijken.)
9. Usne mujhe tumse *zyada* madad ki. (Gebruik het woord voor ‘meer’ in de zin.)
10. Aaj ka din kal ke din se *kam* lamba hai. (Gebruik het woord voor ‘minder’ om te vergelijken.)
Oefening 2: Vergelijkingen met ‘se’ en adjectieven
2. Meri cycle uski cycle se *tez* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ voor vergelijking.)
3. Ghar tumhare ghar se *saf* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ om te vergelijken.)
4. Yeh kapda us kapde se *majboot* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ in de vergelijking.)
5. Mera kamra uske kamre se *chhota* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ voor vergelijking.)
6. Tumhari kitaab meri kitaab se *rochak* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ om te vergelijken.)
7. Uska khana mere khane se *swadisht* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ in de zin.)
8. Aaj ka din kal ke din se *thanda* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ voor vergelijking.)
9. Mera dost tumhare dost se *buddhiman* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ om te vergelijken.)
10. Hamara shahar us shahar se *bada* hai. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord en ‘se’ in de vergelijking.)