Oefening 1: Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden – basisvormen
2. Dit boek is *поголем* dan dat boek. (Gebruik de vergelijkende vorm van “голем” – groot)
3. Mijn huis is *поблизу* dan jouw huis. (Gebruik de vergelijkende vorm van “близу” – dichtbij)
4. Haar tas is *полесна* dan mijn tas. (Gebruik de vergelijkende vorm van “лесна” – licht/makkelijk)
5. De weg naar het dorp is *подолга* dan de weg naar de stad. (Gebruik de vergelijkende vorm van “долга” – lang)
6. Zijn auto is *побрза* dan mijn auto. (Gebruik de vergelijkende vorm van “брза” – snel)
7. De kamer is *потопла* dan de keuken. (Gebruik de vergelijkende vorm van “топла” – warm)
8. Dit examen is *полесно* dan het vorige examen. (Gebruik de vergelijkende vorm van “лесно” – makkelijk)
9. De film was *попопуларна* dan het boek. (Gebruik de vergelijkende vorm van “популарна” – populair)
10. Het water is *постудено* dan de melk. (Gebruik de vergelijkende vorm van “студено” – koud)
Oefening 2: Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden met context
2. Vandaag is het weer *побрзо* dan gisteren. (Vergelijk “брзо” – snel)
3. Mijn broer is *позгоден* dan ik. (Vergelijk “згоден” – knap)
4. Dit restaurant is *попознато* dan het andere. (Vergelijk “познато” – bekend)
5. De boom is *поголем* dan de struik. (Vergelijk “голем” – groot)
6. Haar stem is *потивка* dan zijn stem. (Vergelijk “тивка” – stil)
7. Deze taak is *потешка* dan de vorige taak. (Vergelijk “тешка” – zwaar/moeilijk)
8. Het nieuwe horloge is *попрецизно* dan het oude horloge. (Vergelijk “прецизно” – precies)
9. De rivier is *поголема* dan de beek. (Vergelijk “голема” – groot)
10. Zijn verhaal was *поинтересно* dan dat van haar. (Vergelijk “интересно” – interessant)