Oefening 1: Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Moj avto je *hitrejši* kot tvoj. (Hint: gebruik het woord voor ‘sneller’ bij auto’s)
3. Danes je vreme *lepše* kot včeraj. (Hint: gebruik het woord voor ‘mooier’ over het weer)
4. Tvoja kava je *močnejša* od moje. (Hint: vergelijk de sterkte van koffie)
5. Noga je *daljša* kot roka. (Hint: gebruik het woord voor ‘langer’ om ledematen te vergelijken)
6. Ta knjiga je *bolj zanimiva* kot tista. (Hint: zeg dat een boek ‘interessanter’ is)
7. On je *pametnejši* od mene. (Hint: vergelijk iemands slimheid)
8. Mesto je *glasnejše* kot vas. (Hint: gebruik het woord voor ‘luider’ over plaatsen)
9. Tvoja torba je *lažja* od moje. (Hint: vergelijk het gewicht van tassen)
10. Film je *bolj zabaven* kot knjiga. (Hint: zeg dat een film ‘leuker’ is dan een boek)
Oefening 2: Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden in context
2. Njegova soba je *čistejša* od moje. (Hint: gebruik het woord voor ‘netter’ over kamers)
3. Danes sem se počutil *bolje* kot včeraj. (Hint: vergelijk hoe je je voelt)
4. Njegova obleka je *dražja* kot moja. (Hint: vergelijk de prijs van kleding)
5. Ta cesta je *varnejša* kot tista. (Hint: gebruik het woord voor ‘veiliger’ over wegen)
6. Tvoja ideja je *boljša* od moje. (Hint: zeg dat een idee ‘beter’ is)
7. Ta jabolka so *slajša* kot oranže. (Hint: vergelijk de smaak van fruit)
8. Ta telefon je *novejši* od mojega. (Hint: vergelijk de leeftijd van telefoons)
9. Njegov glas je *močnejši* kot njen. (Hint: vergelijk de kracht van stemmen)
10. Poletje je *toplejše* kot pomlad. (Hint: vergelijk de temperaturen van seizoenen)