1. Ale *piękny* jest ten widok! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om te zeggen hoe mooi iets is.)
2. Jakie *wspaniałe* jest to miasto! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om bewondering te tonen.)
3. Co za *zimny* dzień! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om te zeggen hoe koud het is.)
4. Jaka *smaczna* jest ta zupa! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om te zeggen hoe lekker iets is.)
5. Ale *głośna* jest ta muzyka! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om geluid te beschrijven.)
6. Jak *szybki* jest ten samochód! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om snelheid aan te geven.)
7. Co za *piękny* dzień! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om het mooie weer te beschrijven.)
8. Jaka *wysoka* jest ta góra! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om hoogte te beschrijven.)
9. Ale *zimne* są te napoje! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om temperatuur te beschrijven.)
10. Jakie *duże* jest to zwierzę! (Gebruik het juiste bijvoeglijk naamwoord om grootte aan te geven.)

1. Jak *szybko* biegniesz! (Gebruik het juiste bijwoord om snelheid uit te drukken.)
2. Ale *ładnie* śpiewasz! (Gebruik het juiste bijwoord om te zeggen hoe mooi iemand zingt.)
3. Jak *głośno* krzyczysz! (Gebruik het juiste bijwoord om volume te beschrijven.)
4. Co za *pięknie* tańczycie! (Gebruik het juiste bijwoord om dans te beschrijven.)
5. Jak *dobrze* gotujesz! (Gebruik het juiste bijwoord om kookvaardigheid te prijzen.)
6. Ale *szybko* pracujesz! (Gebruik het juiste bijwoord om snelheid bij werk te beschrijven.)
7. Jak *dokładnie* czytasz! (Gebruik het juiste bijwoord om nauwkeurigheid uit te drukken.)
8. Co za *głośno* śmiejesz się! (Gebruik het juiste bijwoord om lachen te beschrijven.)
9. Jak *pięknie* malujesz! (Gebruik het juiste bijwoord om schilderen te prijzen.)
10. Ale *wolno* idziesz! (Gebruik het juiste bijwoord om snelheid te beschrijven.)