Oefening 1: Uitroepende zinnen met “چه” (wat) als uitroep
2. چه *سریع* او دوید! (Hint: Beschrijf hoe snel iemand iets doet.)
3. چه *بزرگ* این ساختمان است! (Hint: Gebruik een woord om grootte uit te drukken.)
4. چه *سخت* این تمرین بود! (Hint: Druk een moeilijkheidsgraad uit.)
5. چه *خوشمزه* این غذاست! (Hint: Gebruik een woord dat iets positiefs zegt over smaak.)
6. چه *زیبا* این گلها هستند! (Hint: Meervoudig bijvoeglijk naamwoord voor schoonheid.)
7. چه *دلپذیر* هوای امروز است! (Hint: Gebruik een woord om het weer prettig te beschrijven.)
8. چه *عجیب* این داستان است! (Hint: Gebruik een woord dat iets ongewone aangeeft.)
9. چه *سریع* زمان گذشت! (Hint: Beschrijf hoe snel tijd is gegaan.)
10. چه *شاد* آنها هستند! (Hint: Gebruik een woord om een emotie van vreugde uit te drukken.)
Oefening 2: Uitroepende zinnen met “ای” (hey/oh) voor aanspreking
2. ای *آقا*، کمکم کنید! (Hint: Gebruik een beleefde aanspreekvorm voor een man.)
3. ای *دختر*، مراقب باش! (Hint: Gebruik een woord om een meisje aan te spreken.)
4. ای *پسر*، کارت را انجام بده! (Hint: Gebruik een woord om een jongen aan te spreken.)
5. ای *معلم*، سوالی دارم! (Hint: Gebruik een woord voor een leraar.)
6. ای *برادر*، نگران نباش! (Hint: Gebruik een woord voor familielid mannelijke broer.)
7. ای *خواهر*، بیا بازی کنیم! (Hint: Gebruik een woord voor familielid vrouwelijke zus.)
8. ای *مردم*، گوش کنید! (Hint: Gebruik een woord om een groep mensen aan te spreken.)
9. ای *دوستان*، جشن شروع شد! (Hint: Meervoud van vriend.)
10. ای *همسایه*، سلام! (Hint: Gebruik een woord om iemand in de buurt aan te spreken.)