1. Hversu *fallegt* er þetta hús! (Hint: Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor “mooi”)
2. Hversu *hratt* hann hleypur! (Hint: Gebruik het bijwoord voor “snel”)
3. Hversu *gaman* við eigum saman! (Hint: Gebruik het zelfstandig naamwoord voor “leuk”)
4. Hversu *kalt* er í dag! (Hint: Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor “koud”)
5. Hversu *mikill* snjór er úti! (Hint: Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor “veel/groot”)
6. Hversu *fallegar* blóm eru hér! (Hint: Gebruik het meervoud van “mooi”)
7. Hversu *sterkur* hann er! (Hint: Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor “sterk”)
8. Hversu *skemmtilegt* þetta er! (Hint: Gebruik het onzijdige bijvoeglijk naamwoord voor “leuk”)
9. Hversu *lengi* þú hefur beðið! (Hint: Gebruik het bijwoord voor “lang”)
10. Hversu *góður* matur þessi er! (Hint: Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor “lekker”)

1. *Æ* hvað þetta er flott! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor verbazing “oh/ah”)
2. *Jæja* hvað þú ert duglegur! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor bewondering “nou/jaja”)
3. *Svo* mikill munur! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor nadruk “zo/zo’n”)
4. *Vá* hvað þetta er erfitt! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor verbazing “wow”)
5. *Hæ* hvað þú ert hress! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor begroeting “hallo/hey”)
6. *Ó* hvað ég er glaður! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor vreugde “oh/ah”)
7. *Æi* hvað þetta er leiðinlegt! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor irritatie “ah/jeetje”)
8. *Nei* hvað ég trúi þessu ekki! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor ontkenning “nee”)
9. *Jæja* hvað við skulum byrja! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor aanmoediging “nou/dan”)
10. *Húrra* fyrir þér! (Hint: Gebruik het uitroepwoord voor vreugde “hoera”)