1. ¡*Que* fermoso día temos! (Hint: gebruik “que” om verbazing over het mooie weer uit te drukken)
2. ¡*Que* rápido corre o can! (Hint: gebruik “que” om te benadrukken hoe snel de hond rent)
3. ¡*Que* grande é esta festa! (Hint: gebruik “que” om de grootte van het feest te benadrukken)
4. ¡*Que* divertido foi o xogo! (Hint: gebruik “que” om plezier aan te geven bij het spel)
5. ¡*Que* triste noticia recibín! (Hint: gebruik “que” om verdriet over het nieuws uit te drukken)
6. ¡*Que* fermosa é a túa casa! (Hint: gebruik “que” om bewondering over het huis te tonen)
7. ¡*Que* rápido aprendeu a lección! (Hint: gebruik “que” om te benadrukken hoe snel iemand iets leerde)
8. ¡*Que* bonito é o mar! (Hint: gebruik “que” om de schoonheid van de zee te benadrukken)
9. ¡*Que* calor fai hoxe! (Hint: gebruik “que” om de hitte van de dag uit te drukken)
10. ¡*Que* sorpresa verte aquí! (Hint: gebruik “que” om verrassing aan te geven bij het zien van iemand)

1. ¡Esta tarta está *deliciosa*! (Hint: gebruik een adjectief om te zeggen dat de taart heerlijk is)
2. ¡O día foi *marabilloso*! (Hint: gebruik een adjectief om te beschrijven dat de dag geweldig was)
3. ¡O teu coche é *rápido*! (Hint: gebruik een adjectief om de snelheid van de auto te benadrukken)
4. ¡A película foi *emocionante*! (Hint: gebruik een adjectief om te zeggen dat de film spannend was)
5. ¡Estás *marabilloso* hoxe! (Hint: gebruik een adjectief om te complimenteren over iemands uiterlijk)
6. ¡O xantar estaba *exquisito*! (Hint: gebruik een adjectief om te zeggen dat het eten voortreffelijk was)
7. ¡A vista desde aquí é *incrible*! (Hint: gebruik een adjectief om de ongelooflijke uitzicht te beschrijven)
8. ¡O teu traballo é *fantástico*! (Hint: gebruik een adjectief om het werk te prijzen)
9. ¡O neno é *adorable*! (Hint: gebruik een adjectief om te zeggen dat het kind schattig is)
10. ¡O espectáculo foi *espectacular*! (Hint: gebruik een adjectief om het optreden spectaculair te noemen)