Oefening 1: Transitieve werkwoorden in tegenwoordige tijd
2. Сен алмаңды *жейсің* (gebruik het werkwoord “жеу” in de tegenwoordige tijd).
3. Ол хатты *жазады* (gebruik het werkwoord “жазу” in de tegenwoordige tijd).
4. Біз фильмді *көреміз* (gebruik het werkwoord “көру” in de tegenwoordige tijd).
5. Сендер сабақты *үйренесіңдер* (gebruik het werkwoord “үйрену” in de tegenwoordige tijd meervoud).
6. Олар дастарханды *қояды* (gebruik het werkwoord “қою” in de tegenwoordige tijd meervoud).
7. Мен саған хатты *жібередім* (let op dat dit een transitief werkwoord is in tegenwoordige tijd).
8. Сен оны *түсінесің* (gebruik het werkwoord “түсіну” in de tegenwoordige tijd).
9. Ол сұрақты *жұмсайды* (gebruik het werkwoord “жұмсау” in de tegenwoordige tijd).
10. Біз тапсырманы *орындаймыз* (gebruik het werkwoord “орындау” in de tegenwoordige tijd).
Oefening 2: Transitieve werkwoorden in verleden tijd
2. Сен кітапты *оқыдың* (gebruik het werkwoord “оқу” in de verleden tijd).
3. Ол тамақты *жеді* (gebruik het werkwoord “жеу” in de verleden tijd).
4. Біз фильмді *көрдік* (gebruik het werkwoord “көру” in de verleden tijd).
5. Сендер тапсырманы *орындадыңдар* (gebruik het werkwoord “орындау” in de verleden tijd meervoud).
6. Олар сұрақты *түсінді* (gebruik het werkwoord “түсіну” in de verleden tijd meervoud).
7. Мен саған хатты *жібердім* (gebruik het werkwoord “жіберу” in de verleden tijd).
8. Сен оны *жұмсадың* (gebruik het werkwoord “жұмсау” in de verleden tijd).
9. Ол дастарханды *қойды* (gebruik het werkwoord “қою” in de verleden tijd).
10. Біз сабақтарды *үйрендік* (gebruik het werkwoord “үйрену” in de verleden tijd).