Oefening 1: Vervoeging van transitieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Ты *пішаш* ліст сябру. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “schrijven” voor jij)
3. Ён *купляе* хлеб у краме. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “kopen” voor hij)
4. Мы *гатавім* вячэру разам. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “koken” voor wij)
5. Вы *глядзіце* тэлевізар зараз. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “kijken” voor jullie/u)
6. Яна *малюе* карціну ў майстэрні. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “tekenen/schilderen” voor zij)
7. Дзеці *слухаюць* музыку ў класе. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “luisteren” voor zij meervoud)
8. Ты *ведаеш* адказ на пытанне. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “weten” voor jij)
9. Ён *бярэ* ноўтбук са стала. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “nemen” voor hij)
10. Мы *чысцім* акно ў пакоі. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “schoonmaken” voor wij)
Oefening 2: Gebruik van transitieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Ты *купіў* новую кнігу на рынку. (Hint: gebruik de verleden tijd van “kopen” voor jij)
3. Ён *гледзеў* фільм увечары. (Hint: gebruik de verleden tijd van “kijken” voor hij)
4. Мы *чыталі* газету раніцай. (Hint: gebruik de verleden tijd van “lezen” voor wij)
5. Вы *малявалі* партрэт на ўроку. (Hint: gebruik de verleden tijd van “tekenen/schilderen” voor jullie/u)
6. Яна *слухала* музыку ў машыне. (Hint: gebruik de verleden tijd van “luisteren” voor zij)
7. Дзеці *гатавалі* суп у школе. (Hint: gebruik de verleden tijd van “koken” voor zij meervoud)
8. Ты *браў* кнігу са стала. (Hint: gebruik de verleden tijd van “nemen” voor jij)
9. Ён *чыстаў* акно ў пакоі. (Hint: gebruik de verleden tijd van “schoonmaken” voor hij)
10. Мы *ведалі* правільны адказ. (Hint: gebruik de verleden tijd van “weten” voor wij)