Oefening 1: Telbare zelfstandige naamwoorden in enkelvoud en meervoud
2. Zij hebben drie *quả táo* gegeten. (Hint: Vietnamees woord voor ‘appel’, meervoud)
3. Er staat een *cái bàn* in de kamer. (Hint: Vietnamees woord voor ’tafel’, enkelvoud)
4. We zien vijf *cái ghế* in de zaal. (Hint: Vietnamees woord voor ‘stoel’, meervoud)
5. Hij heeft twee *bút* op zijn bureau. (Hint: Vietnamees woord voor ‘pen’, meervoud)
6. Dit is mijn *cái điện thoại*. (Hint: Vietnamees woord voor ’telefoon’, enkelvoud)
7. Er liggen vier *quả cam* op het bord. (Hint: Vietnamees woord voor ‘sinaasappel’, meervoud)
8. Ik koop één *cái xe đạp*. (Hint: Vietnamees woord voor ‘fiets’, enkelvoud)
9. Zij hebben zeven *cuốn sách* gelezen. (Hint: Vietnamees woord voor ‘boek’, meervoud)
10. Er is één *con mèo* in de tuin. (Hint: Vietnamees woord voor ‘kat’, enkelvoud)
Oefening 2: Telbare zelfstandige naamwoorden in vragen en antwoorden
2. Ik heb drie *quả chuối*. (Hint: Vietnamees woord voor ‘bananen’, meervoud)
3. Heb jij één *cái ô*? (Hint: Vietnamees woord voor ‘paraplu’, enkelvoud)
4. Wij zien vijf *con chó* in het park. (Hint: Vietnamees woord voor ‘honden’, meervoud)
5. Zij koopt twee *cái ghế*. (Hint: Vietnamees woord voor ‘stoelen’, meervoud)
6. Wil je één *cái bánh mì*? (Hint: Vietnamees woord voor ‘broodje’, enkelvoud)
7. Er liggen vier *quả dưa hấu* op de tafel. (Hint: Vietnamees woord voor ‘watermeloenen’, meervoud)
8. Hij eet één *quả táo*. (Hint: Vietnamees woord voor ‘appel’, enkelvoud)
9. Hoeveel *cuốn sách* heb jij gelezen? (Hint: Vietnamees woord voor ‘boeken’, meervoud)
10. Wij hebben twee *cái máy tính*. (Hint: Vietnamees woord voor ‘computers’, meervoud)