Oefening 1: Telbare zelfstandige naamwoorden in meervoud
2. Er staan vijf *stolice* in de kamer. (Meervoud van „stoel”)
3. Mijn moeder bakt zeven *kolača* voor het feest. (Meervoud van „cake”)
4. We zien twee *mačke* in de tuin. (Meervoud van „kat”)
5. Hij heeft vier *automobila* in zijn collectie. (Meervoud van „auto”)
6. Ze hebben zes *jabuke* geplukt. (Meervoud van „appel”)
7. Er zijn acht *prozor* in het gebouw. (Meervoud van „raam”)
8. De kinderen spelen met tien *lopte*. (Meervoud van „bal”)
9. Mijn vriend bezit drie *telefon* voor zijn werk. (Meervoud van „telefoon”)
10. We hebben twaalf *stolova* nodig voor het diner. (Meervoud van „stoel”)
Oefening 2: Gebruik van getallen met telbare zelfstandige naamwoorden
2. Ik heb *pet* olovaka in mijn tas. (Telwoord „vijf”)
3. We kochten *deset* jabuka bij de markt. (Telwoord „tien”)
4. Zij heeft *jedan* pasus geschreven. (Telwoord „één”)
5. Er zijn *tri* ptice op het dak. (Telwoord „drie”)
6. Hij vond *četiri* ključa in zijn jaszak. (Telwoord „vier”)
7. Ze hebben *sedam* stolica in de kamer gezet. (Telwoord „zeven”)
8. Ik zag *osam* automobila op straat. (Telwoord „acht”)
9. We nemen *šest* knjiga mee naar school. (Telwoord „zes”)
10. De winkel heeft *devet* lampi te koop. (Telwoord „negen”)