Oefening 1: Enkelvoud en meervoud van telbare zelfstandige naamwoorden
2. Vi ser *to* katte i haven. (Geef het getal voor katten.)
3. Hun spiser *et* æble. (Gebruik het onbepaalde lidwoord voor één appel.)
4. Der er *tre* stole i rummet. (Zeg hoeveel stoelen er zijn.)
5. Jeg køber *en* bil. (Gebruik het onbepaalde lidwoord voor één auto.)
6. Vi har *fem* bøger på bordet. (Noem het aantal boeken.)
7. Han har *et* kamera. (Gebruik het onbepaalde lidwoord voor één camera.)
8. Der er *fire* hunde i parken. (Geef het aantal honden.)
9. Hun finder *en* pen på gulvet. (Gebruik het onbepaalde lidwoord voor één pen.)
10. Vi ser *seks* fugle i træet. (Noem het aantal vogels.)
Oefening 2: Telbare zelfstandige naamwoorden met aanwijzend voornaamwoord
2. Kan du se *de* katte? (Gebruik ‘de’ voor meervoud.)
3. Hun tager *det* æble. (Gebruik ‘det’ voor et-woord in het enkelvoud.)
4. Vi leger med *de* børn. (Gebruik ‘de’ voor meervoud.)
5. Han peger på *den* stol. (Gebruik ‘den’ voor de-woord in het enkelvoud.)
6. De køber *de* biler. (Gebruik ‘de’ voor meervoud.)
7. Jeg spiser *det* æg. (Gebruik ‘det’ voor et-woord in het enkelvoud.)
8. Vi ser *de* huse. (Gebruik ‘de’ voor meervoud.)
9. Hun holder *den* kuglepen. (Gebruik ‘den’ voor de-woord in het enkelvoud.)
10. De maler *de* billeder. (Gebruik ‘de’ voor meervoud.)