Oefening 1: Telbare zelfstandige naamwoorden
2. Er zijn *vijf* stoelen in de kamer. (Hint: Telbare dingen hebben een specifiek aantal.)
3. Mijn zus heeft *twee* honden als huisdieren. (Hint: Gebruik een telbaar getal.)
4. We hebben *vier* boeken gelezen deze maand. (Hint: Tel hoeveel boeken.)
5. Er liggen *zes* pennen op de tafel. (Hint: Telbare voorwerpen.)
6. Ze hebben *zeven* kamers in hun huis. (Hint: Gebruik een getal voor kamers.)
7. Ik zag *acht* vogels in de tuin. (Hint: Telbare dieren.)
8. Wij hebben *negen* lampen in de hal. (Hint: Aantal lampen.)
9. Er zijn *tien* leerlingen in de klas. (Hint: Telbare mensen.)
10. Hij heeft *elf* foto’s gemaakt. (Hint: Tel het aantal foto’s.)
Oefening 2: Ontelbare zelfstandige naamwoorden
2. Ze heeft veel *melk* gekocht. (Hint: Ontelbare vloeistof.)
3. We hebben geen *zand* op het strand gezien. (Hint: Ontelbaar stof.)
4. Er zit veel *suiker* in de koffie. (Hint: Ontelbare substantie.)
5. Hij gebruikt altijd veel *olie* om te koken. (Hint: Ontelbare vloeistof.)
6. De tuin heeft veel *gras*. (Hint: Ontelbare plant.)
7. Ik heb geen *tijd* om te wachten. (Hint: Ontelbaar concept.)
8. Ze heeft veel *koffie* gedronken vandaag. (Hint: Ontelbare drank.)
9. Er zit te veel *zout* in de soep. (Hint: Ontelbare substantie.)
10. Hij heeft weinig *geld* bij zich. (Hint: Ontelbaar begrip.)