Oefening 1: Telbare zelfstandige naamwoorden in het Perzisch
2. Er zijn vijf *mardom* in het park (mardom betekent mensen, telbaar).
3. Zij ziet twee *sib* op de tafel liggen (sib betekent appel, telbaar).
4. We hebben vier *gol* geplukt in de tuin (gol betekent bloem, telbaar).
5. Hij heeft zes *mâshin* geparkeerd voor het huis (mâshin betekent auto, telbaar).
6. Er staan zeven *sandali* rond de tafel (sandali betekent stoel, telbaar).
7. Zij kocht tien *doost* voor haar feestje (doost betekent vriend, telbaar).
8. Ik heb acht *kâghaz* nodig voor het project (kâghaz betekent papier, telbaar).
9. Er liggen drie *gorbe* op de bank (gorbe betekent kat, telbaar).
10. Wij zagen vier *âbâdân* in de stad (âbâdân betekent dorp, telbaar).
Oefening 2: Ontelbare zelfstandige naamwoorden in het Perzisch
2. Hij drinkt elke dag wat *shir* (shir betekent melk, ontelbaar).
3. We hebben geen *nân* meer thuis (nân betekent brood, ontelbaar).
4. Zij gebruikt altijd wat *roghan* om te koken (roghan betekent olie, ontelbaar).
5. Er zit weinig *shekar* in de suikerpot (shekar betekent suiker, ontelbaar).
6. Ik heb veel *ghazâ* gegeten (ghazâ betekent eten, ontelbaar).
7. Zij voegde wat *namak* toe aan de soep (namak betekent zout, ontelbaar).
8. We hebben geen *asbâb* meer nodig (asbâb betekent gereedschap, ontelbaar).
9. Hij koopt altijd wat *ghazâ* voor het ontbijt (ghazâ betekent eten, ontelbaar).
10. Er is geen *ghazâ* in de koelkast (ghazâ betekent eten, ontelbaar).