Oefening 1: Tegenwoordige tijd (Present tense) in Tagalog
2. Siya *naglalaro* sa parke araw-araw. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘laro’ – spelen)
3. Kami *nag-aaral* ng Tagalog sa paaralan. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘aral’ – studeren)
4. Sila *nagtatrabaho* sa opisina. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ’trabaho’ – werken)
5. Ikaw *nagsusulat* ng liham ngayon. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘sulat’ – schrijven)
6. Ang bata *naglalakad* sa kalsada. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘lakad’ – lopen)
7. Tayo *nagsasalita* ng Tagalog dito. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘salita’ – spreken)
8. Siya *nagluluto* ng hapunan. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘luto’ – koken)
9. Ako *nagmumuni-muni* sa ilalim ng puno. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘muni’ – nadenken)
10. Kayo *nagsusubok* ng bagong pagkain. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘subok’ – proberen)
Oefening 2: Verleden tijd (Past tense) en Toekomende tijd (Future tense) in Tagalog
2. Kami *naglakad* sa parke kahapon. (Hint: Gebruik de verleden tijd van ‘lakad’ – lopen)
3. Ako *mag-aaral* bukas ng bagong salita. (Hint: Gebruik de toekomende tijd van ‘aral’ – studeren)
4. Sila *maglalaro* ng basketball mamaya. (Hint: Gebruik de toekomende tijd van ‘laro’ – spelen)
5. Ikaw *nagsulat* ng liham kahapon. (Hint: Gebruik de verleden tijd van ‘sulat’ – schrijven)
6. Tayo *magtatrabaho* sa proyekto bukas. (Hint: Gebruik de toekomende tijd van ’trabaho’ – werken)
7. Siya *nagluto* ng hapunan kagabi. (Hint: Gebruik de verleden tijd van ‘luto’ – koken)
8. Ako *magmumuni-muni* mamaya sa gabi. (Hint: Gebruik de toekomende tijd van ‘muni’ – nadenken)
9. Kayo *nag-subok* ng bagong laro kahapon. (Hint: Gebruik de verleden tijd van ‘subok’ – proberen)
10. Sila *mag-aaral* ng Tagalog sa susunod na linggo. (Hint: Gebruik de toekomende tijd van ‘aral’ – studeren)