Oefening 1: Superlatieve bijwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij spreekt het *meest* duidelijk van iedereen in de klas. (Hint: Gebruik het woord voor “het meest” bij een werkwoord.)
3. Dit restaurant serveert het *lekkerst* eten van de stad. (Hint: Gebruik het superlatief van “lekker”.)
4. Hij rent het *snelst* van alle atleten. (Hint: Zoek het woord dat “het snelst” betekent.)
5. Deze film is het *meest* interessant van alle films die ik heb gezien. (Hint: Gebruik het superlatief van “interessant”.)
6. Zij werkt het *hardst* in het team. (Hint: Gebruik het woord voor “het hardst” bij een werkwoord.)
7. Dit is de *oudste* boom in het park. (Hint: Gebruik het superlatief van “oud”.)
8. Hij speelt piano het *beste* van iedereen. (Hint: Gebruik het woord voor “het best”.)
9. Dit huis is het *grootst* in de straat. (Hint: Gebruik het superlatief van “groot”.)
10. Zij zingt het *mooist* op het concert. (Hint: Gebruik het woord voor “het mooist”.)
Oefening 2: Superlatieve bijwoorden in context
2. Dit is het *meest* populaire lied van dit jaar. (Hint: Gebruik het superlatief van “populair”.)
3. Zij lacht het *meest* vrolijk tijdens het feest. (Hint: Gebruik het woord voor “het meest” met een bijwoord.)
4. Hij rijdt de auto het *veiligst* in de stad. (Hint: Gebruik het woord voor “het veiligst”.)
5. Dit is het *duurste* horloge dat ik ooit heb gezien. (Hint: Gebruik het superlatief van “duur”.)
6. Zij studeert het *intensiefst* voor haar examens. (Hint: Gebruik het woord voor “het intensiefst”.)
7. De berg is het *hoogst* in deze regio. (Hint: Gebruik het superlatief van “hoog”.)
8. Dit probleem is het *moeilijkst* om op te lossen. (Hint: Gebruik het superlatief van “moeilijk”.)
9. Hij zwemt het *snelst* van alle teamleden. (Hint: Gebruik het woord voor “het snelst”.)
10. Zij kleedt zich het *stijlvolst* op het feest. (Hint: Gebruik het woord voor “het stijlvolst”.)