Oefening 1: Superlatieve bijwoorden in eenvoudige zinnen
2. Dit is *het mooiste* schilderij in het museum. (Hint: Superlatief van ‘mooi’.)
3. Zij werkt *het hardst* aan haar project. (Hint: Superlatief van ‘hard’.)
4. Het vliegtuig vliegt *het hoogst* boven de wolken. (Hint: Superlatief van ‘hoog’.)
5. Dit boek is *het interessantst* dat ik ooit heb gelezen. (Hint: Superlatief van ‘interessant’.)
6. Hij spreekt *het duidelijkst* tijdens de presentatie. (Hint: Superlatief van ‘duidelijk’.)
7. De hond rent *het snelst* in het park. (Hint: Superlatief van ‘snel’.)
8. Zij zingt *het best* van de hele klas. (Hint: Superlatief van ‘goed’.)
9. Dit is *het warmst* vandaag sinds het begin van de zomer. (Hint: Superlatief van ‘warm’.)
10. De baby lacht *het vrolijkst* als hij speelt. (Hint: Superlatief van ‘vrolijk’.)
Oefening 2: Superlatieve bijwoorden in context
2. Op het examen maakte hij *het beste* cijfer van de klas. (Hint: Superlatief van ‘goed’.)
3. Het feest was *het leukst* van het hele jaar. (Hint: Superlatief van ‘leuk’.)
4. Deze smartphone laadt *het snelst* op van alle modellen. (Hint: Superlatief van ‘snel’.)
5. Zij speelt piano *het mooiste* op het concert. (Hint: Superlatief van ‘mooi’.)
6. Het kind slaapt *het diepst* na het sporten. (Hint: Superlatief van ‘diep’.)
7. De leraar legt de stof *het duidelijkst* uit in de ochtend. (Hint: Superlatief van ‘duidelijk’.)
8. In de winter is het ’s nachts *het koudst*. (Hint: Superlatief van ‘koud’.)
9. Hij werkt *het nauwkeurigst* aan zijn tekeningen. (Hint: Superlatief van ‘nauwkeurig’.)
10. Dit dessert smaakt *het lekkerst* van allemaal. (Hint: Superlatief van ‘lekker’.)