1. Jana běží *nejrychleji* ze všech. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘rychle’ om de hoogste snelheid aan te geven.)
2. Tento test je *nejjednodušší*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘jednoduše’ om aan te geven dat het de makkelijkste test is.)
3. On mluví anglicky *nejlépe* ve třídě. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘dobře’ om aan te geven wie het beste spreekt.)
4. To auto jede *nejrychleji* na dálnici. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘rychle’ voor de hoogste snelheid.)
5. Dnes pracuje Petr *nejpilněji*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘pilně’ om de meest ijverige persoon aan te geven.)
6. Moje sestra zpívá *nejkrásněji* na koncertě. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘krásně’ om de mooiste zang aan te geven.)
7. Ten film se líbil *nejvíce*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘hodně’ om aan te geven wat het meest leuk was.)
8. Učitel vysvětlil látku *nejjasněji*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘jasně’ om de duidelijkste uitleg aan te geven.)
9. V zimě padá sníh *nejvíce*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘hodně’ om de grootste hoeveelheid aan te geven.)
10. On píše domácí úkol *nejrychleji*. (Hint: Gebruik het superlatief van ‘rychle’ om de snelste schrijver aan te geven.)

1. Můj bratr plave *nejlépe* ve škole. (Hint: Kies het superlatief van ‘dobře’ om aan te geven wie het beste zwemt.)
2. Dnes je počasí *nejkrásněji* na jaře. (Hint: Kies het superlatief van ‘krásně’ om het mooiste weer aan te geven.)
3. Ta píseň zní *nejhlasitěji* na koncertě. (Hint: Kies het superlatief van ‘hlasitě’ voor het luidste geluid.)
4. V zimě se lidé oblékají *nejtepleji*. (Hint: Kies het superlatief van ’teple’ om de warmste kleding aan te geven.)
5. Tento strom roste *nejrychleji* v lese. (Hint: Kies het superlatief van ‘rychle’ om de snelst groeiende boom te benoemen.)
6. Eva pracuje *nejpilněji* v kanceláři. (Hint: Kies het superlatief van ‘pilně’ voor de meest ijverige werknemer.)
7. Ta kniha je napsána *nejjasněji*. (Hint: Kies het superlatief van ‘jasně’ om de duidelijkste tekst te beschrijven.)
8. Děti se smějí *nejvíce* na hřišti. (Hint: Kies het superlatief van ‘hodně’ om de meeste lach te beschrijven.)
9. On odpovídá *nejrychleji* v diskusi. (Hint: Kies het superlatief van ‘rychle’ om de snelste spreker aan te duiden.)
10. Ta hora je *nejvyšší* v oblasti. (Hint: Kies het superlatief van ‘vysoko’ om de hoogste berg te benoemen.)