Oefening 1: Superlatieve bijvoeglijke naamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij is de *slimste* student van de klas. (Hint: Vergelijking van intelligentie, superlatief van ‘slim’)
3. Dit is de *snelste* auto van allemaal. (Hint: Vergelijking van snelheid, superlatief van ‘snel’)
4. Hij heeft de *oudste* hond in het park. (Hint: Vergelijking van leeftijd, superlatief van ‘oud’)
5. Dit is het *mooiste* schilderij in het museum. (Hint: Vergelijking van schoonheid, superlatief van ‘mooi’)
6. Zij draagt de *duurste* jurk op het feest. (Hint: Vergelijking van prijs, superlatief van ‘duur’)
7. Dit is de *hoogste* berg in de regio. (Hint: Vergelijking van hoogte, superlatief van ‘hoog’)
8. Hij gaf de *langste* toespraak van de avond. (Hint: Vergelijking van lengte, superlatief van ‘lang’)
9. Dit is het *lichtste* gewicht dat ik kan tillen. (Hint: Vergelijking van gewicht, superlatief van ‘licht’)
10. Zij maakte de *slechtste* fout tijdens de wedstrijd. (Hint: Vergelijking van kwaliteit, superlatief van ‘slecht’)
Oefening 2: Superlatieve bijvoeglijke naamwoorden in context
2. Dit is het *warmste* seizoen van het jaar. (Hint: Vergelijking van temperatuur, superlatief van ‘warm’)
3. Zij woont in het *kleinste* huis van de straat. (Hint: Vergelijking van grootte, superlatief van ‘klein’)
4. Dit boek is het *interessantste* dat ik ooit heb gelezen. (Hint: Vergelijking van interesse, superlatief van ‘interessant’)
5. Hij kreeg de *hoogste* score op de test. (Hint: Vergelijking van cijfers, superlatief van ‘hoog’)
6. Zij heeft het *snelste* antwoord gegeven. (Hint: Vergelijking van snelheid, superlatief van ‘snel’)
7. Dit is de *zwaarste* taak die ik ooit heb gedaan. (Hint: Vergelijking van zwaarte, superlatief van ‘zwaar’)
8. Hij vond het *leukste* cadeau op zijn verjaardag. (Hint: Vergelijking van plezier, superlatief van ‘leuk’)
9. Dit is de *beste* oplossing voor het probleem. (Hint: Vergelijking van kwaliteit, superlatief van ‘goed’)
10. Van alle films is dit de *engste*. (Hint: Vergelijking van angst, superlatief van ‘eng’)