1. Dit is het *grootste* huis van het dorp. (Hint: superlatief van groot is …)
2. Zij heeft de *snelste* auto van allemaal. (Hint: superlatief van snel is …)
3. Dit is het *mooiste* schilderij in het museum. (Hint: superlatief van mooi is …)
4. Hij is de *oudste* leerling in de klas. (Hint: superlatief van oud is …)
5. Dit is de *hoogste* berg in Kazachstan. (Hint: superlatief van hoog is …)
6. Zij heeft de *kleinste* kamer van het huis. (Hint: superlatief van klein is …)
7. Dit is het *duurste* restaurant in de stad. (Hint: superlatief van duur is …)
8. Hij rijdt de *snelste* fiets in de race. (Hint: superlatief van snel is …)
9. Dit is het *nieuwste* model telefoon op de markt. (Hint: superlatief van nieuw is …)
10. Zij draagt de *mooiste* jurk op het feest. (Hint: superlatief van mooi is …)

1. Dit is het *langste* boek dat ik ooit heb gelezen. (Hint: superlatief van lang is …)
2. Hij heeft de *sterkste* spieren van het team. (Hint: superlatief van sterk is …)
3. Dit is de *lekkerste* soep die mijn oma maakt. (Hint: superlatief van lekker is …)
4. Zij woont in het *meest rustige* deel van de stad. (Hint: superlatief van rustig is …)
5. Dit is de *beste* oplossing voor het probleem. (Hint: superlatief van goed is …)
6. Hij maakte de *slechtste* fout tijdens de wedstrijd. (Hint: superlatief van slecht is …)
7. Zij heeft de *meest interessante* baan van iedereen hier. (Hint: superlatief van interessant is …)
8. Dit is het *warmste* seizoen van het jaar. (Hint: superlatief van warm is …)
9. Hij is de *vriendelijkste* persoon die ik ken. (Hint: superlatief van vriendelijk is …)
10. Dit is het *duidelijkste* antwoord op de vraag. (Hint: superlatief van duidelijk is …)