Oefening 1: Voegwoorden met ‘in’ en ‘ampak’
2. On je pameten, *ampak* nerad dela. (Gebruik het voegwoord voor “maar”)
3. Ti si učitelj, *in* ona je učenec. (Gebruik het voegwoord voor “en”)
4. Zima je hladna, *ampak* lepo sije sonce. (Gebruik het voegwoord voor “maar”)
5. Kupil sem kruh, *in* mleko. (Gebruik het voegwoord voor “en”)
6. On je visok, *ampak* ne športnik. (Gebruik het voegwoord voor “maar”)
7. Gledam televizijo, *in* poslušam glasbo. (Gebruik het voegwoord voor “en”)
8. Danes je lep dan, *ampak* jutri bo dež. (Gebruik het voegwoord voor “maar”)
9. Imam psa, *in* mačko. (Gebruik het voegwoord voor “en”)
10. Rada berem knjige, *ampak* nimam časa. (Gebruik het voegwoord voor “maar”)
Oefening 2: Samengestelde zinnen met ‘ker’ en ‘če’
2. Če bo sonce sijalo, bomo šli na izlet. (Gebruik het voegwoord voor “als”)
3. On ne pride, *ker* je bolan. (Gebruik het voegwoord voor “omdat”)
4. Če imaš čas, lahko prideš k meni. (Gebruik het voegwoord voor “als”)
5. Ne jem sladkarij, *ker* hočem biti zdrav. (Gebruik het voegwoord voor “omdat”)
6. Če boš učil, boš uspešen. (Gebruik het voegwoord voor “als”)
7. Ona ne govori, *ker* je sramežljiva. (Gebruik het voegwoord voor “omdat”)
8. Če dežuje, ostanemo doma. (Gebruik het voegwoord voor “als”)
9. Ne morem priti, *ker* imam veliko dela. (Gebruik het voegwoord voor “omdat”)
10. Če želiš, ti pomagam. (Gebruik het voegwoord voor “als”)