Oefening 1: Gebruik van voegwoorden in samengestelde zinnen
2. Han læser en bog, *fordi* han vil lære mere. (Gebruik een voegwoord dat reden aangeeft)
3. Vi spiser aftensmad, *og* vi ser fjernsyn bagefter. (Gebruik een voegwoord dat opsomming aangeeft)
4. Hun bliver hjemme, *fordi* hun er syg. (Gebruik een voegwoord dat reden aangeeft)
5. Peter spiller fodbold, *men* hans søster kan bedre lide basketball. (Gebruik een voegwoord dat tegenstelling aangeeft)
6. Vi skal på stranden, *og* vi tager madpakker med. (Gebruik een voegwoord dat opsomming aangeeft)
7. Han kom for sent, *fordi* bussen var forsinket. (Gebruik een voegwoord dat reden aangeeft)
8. Jeg vil gerne rejse, *men* jeg har ikke nok penge. (Gebruik een voegwoord dat tegenstelling aangeeft)
9. Vi læser lektier, *og* så går vi i biografen. (Gebruik een voegwoord dat opsomming aangeeft)
10. Hun kan ikke komme, *fordi* hun har arbejde. (Gebruik een voegwoord dat reden aangeeft)
Oefening 2: Woordvolgorde in samengestelde zinnen
2. Vi ved, *at* det regner i dag. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
3. Hun siger, *at* hun elsker at læse bøger. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
4. Peter mener, *at* filmen var spændende. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
5. Vi håber, *at* vejret bliver bedre i morgen. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
6. Jeg ved, *at* min ven kommer til festen. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
7. De siger, *at* toget er forsinket. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
8. Hun håber, *at* hun består eksamen. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
9. Vi tror, *at* det bliver sjovt i weekenden. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)
10. Han siger, *at* han skal arbejde i aften. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin introduceert)