Oefening 1: Herkennen van samengestelde zelfstandige naamwoorden
2. Mijn *schooltas* ligt op tafel. (Een tas voor op school)
3. De *regenboog* verschijnt na de regen. (Een boog van kleuren in de lucht)
4. De *keukenstoel* staat naast de tafel. (Een stoel voor in de keuken)
5. Hij leest een boek in de *bibliotheek*. (Een plek met veel boeken)
6. De *sneeuwman* smelt in de zon. (Een man gemaakt van sneeuw)
7. Het *voetbalveld* is nat van de regen. (Een veld om voetbal te spelen)
8. De *zitkamer* is gezellig ingericht. (Een kamer om in te zitten)
9. Ik heb een nieuwe *boekenkast* gekocht. (Een kast voor boeken)
10. De *waterfles* staat op mijn bureau. (Een fles voor water)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden invullen
2. Mijn *zonnebril* beschermt mijn ogen tegen de zon. (Een bril tegen zonlicht)
3. De *tafelvoetbal* is populair in de kantine. (Een spel met een tafel en poppetjes om voetbal te spelen)
4. De *fietshelm* is verplicht voor de veiligheid. (Een helm om je hoofd te beschermen tijdens het fietsen)
5. We eten vanavond in de *pizzaoven*. (Een oven speciaal voor pizza’s)
6. De *boekenwinkel* heeft veel nieuwe titels. (Een winkel waar boeken verkocht worden)
7. Ze draagt een *regenjas* bij slecht weer. (Een jas tegen regen)
8. Het *speelgoedauto* rijdt op batterijen. (Een kleine auto als speelgoed)
9. De *klasgenoot* helpt me met mijn huiswerk. (Een leerling uit dezelfde klas)
10. De *tafelkleed* is versierd met bloemen. (Een kleed voor op de tafel)