Oefening 1: Samengestelde zelfstandige naamwoorden herkennen
2. Hij draagt een warme *zimníkabát* in de winter. (Hint: jas voor de winter, samengesteld uit “zimní” = winter en “kabát” = jas)
3. Wij eten vaak *domácíchléb* bij het ontbijt. (Hint: brood dat thuis is gemaakt, samengesteld uit “domácí” = huisgemaakt en “chléb” = brood)
4. De *knihovna* is vol met interessante boeken. (Hint: plaats waar je boeken kunt lenen, samengesteld uit “kniha” = boek en “ovna” als suffix)
5. Zij koopt een nieuwe *slunečníbrýle* voor de zomer. (Hint: bril tegen de zon, samengesteld uit “sluneční” = zon en “brýle” = bril)
6. De *fotbalovýmíč* rolt over het veld. (Hint: bal voor voetbal, samengesteld uit “fotbalový” = voetbal en “míč” = bal)
7. Ik heb een grote *koupelnazrcadlo* nodig. (Hint: spiegel voor de badkamer, samengesteld uit “koupelna” = badkamer en “zrcadlo” = spiegel)
8. De *letadlováloď* is een groot schip voor vliegtuigen. (Hint: schip dat vliegtuigen draagt, samengesteld uit “letadlo” = vliegtuig en “loď” = schip)
9. Hij studeert aan de *univerzitníkampus*. (Hint: terrein van de universiteit, samengesteld uit “univerzitní” = universitair en “kampus” = campus)
10. De *dětskéhřiště* is leuk voor kleine kinderen. (Hint: speelplaats voor kinderen, samengesteld uit “dětské” = kinder- en “hřiště” = speelplaats)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden invullen
2. In de winter draag ik mijn warme *zimníkabát*. (Hint: winterjas, samengesteld uit “zimní” en “kabát”)
3. Mijn moeder bakt elke week *domácíchléb*. (Hint: brood dat thuis is gemaakt, samengesteld uit “domácí” en “chléb”)
4. We lenen boeken uit de *knihovna*. (Hint: bibliotheek, plaats waar je boeken leent, afgeleid van “kniha”)
5. Op vakantie neem ik altijd mijn *slunečníbrýle* mee. (Hint: zonnebril, samengesteld uit “sluneční” en “brýle”)
6. Hij schopt de *fotbalovýmíč* naar zijn vriend. (Hint: voetbal, samengesteld uit “fotbalový” en “míč”)
7. In de badkamer hangt een groot *koupelnazrcadlo*. (Hint: spiegel in de badkamer, samengesteld uit “koupelna” en “zrcadlo”)
8. Een *letadlováloď* vervoert vliegtuigen op zee. (Hint: vliegdekschip, samengesteld uit “letadlo” en “loď”)
9. De studenten verzamelen zich op de *univerzitníkampus*. (Hint: universiteitsterrein, samengesteld uit “univerzitní” en “kampus”)
10. Kinderen spelen graag op het *dětskéhřiště*. (Hint: kinderspeelplaats, samengesteld uit “dětské” en “hřiště”)