Oefening 1: Samengestelde zelfstandige naamwoorden met dieren
2. De *kattunge* slaapt de hele dag. (Hint: samenstelling van ‘katt’ en ‘unge’, betekent jong katje)
3. In Noorwegen zie je vaak een *elgskog*. (Hint: samenstelling van ‘elg’ en ‘skog’, betekent elgenbos)
4. De *fiskebåt* vaart op zee. (Hint: samenstelling van ‘fisk’ en ‘båt’)
5. Het *hesteløp* vindt jaarlijks plaats. (Hint: samenstelling van ‘hest’ en ‘løp’)
6. Een *fuglereir* wordt door vogels gemaakt. (Hint: samenstelling van ‘fugl’ en ‘reir’)
7. De *grisefarm* produceert vlees. (Hint: samenstelling van ‘gris’ en ‘farm’)
8. Een *sjøhest* is een zeedier. (Hint: samenstelling van ‘sjø’ en ‘hest’)
9. De *bikkjetrener* werkt met honden. (Hint: samenstelling van ‘bikkje’ en ’trener’)
10. Het *revhull* is het hol van een vos. (Hint: samenstelling van ‘rev’ en ‘hull’)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden met dagelijkse voorwerpen
2. De *bordduk* ligt op tafel. (Hint: samenstelling van ‘bord’ en ‘duk’)
3. Een *vannflaske* is handig op reis. (Hint: samenstelling van ‘vann’ en ‘flaske’)
4. De *solbriller* beschermen tegen zonlicht. (Hint: samenstelling van ‘sol’ en ‘briller’)
5. Mijn *sovesekk* is erg warm. (Hint: samenstelling van ‘sove’ en ‘sekk’)
6. Ik schrijf met een *blyantspisser*. (Hint: samenstelling van ‘blyant’ en ‘spisser’)
7. De *kaffekopp* is halfvol. (Hint: samenstelling van ‘kaffe’ en ‘kopp’)
8. Een *telefonkatalog* bevat veel nummers. (Hint: samenstelling van ’telefon’ en ‘katalog’)
9. Mijn *skoeskap* staat in de gang. (Hint: samenstelling van ‘skoe’ en ‘skap’)
10. De *dørmatte* ligt voor de deur. (Hint: samenstelling van ‘dør’ en ‘matte’)