Oefening 1: Basis samengestelde zelfstandige naamwoorden
2. Ik heb een nieuwe *autókulcs* gekocht. (samengesteld woord van auto en sleutel)
3. De *iskolatáskám* is zwaar. (samengesteld woord van school en tas)
4. Mijn *kézfej* doet pijn. (samengesteld woord van hand en hoofd)
5. Hij leest een boek over *vízpart* dieren. (samengesteld woord van water en oever)
6. De *napfény* maakt me blij. (samengesteld woord van zon en licht)
7. We gaan wandelen in het *erdőszél*. (samengesteld woord van bos en rand)
8. Ze draagt een mooie *hajszál* in haar haar. (samengesteld woord van haar en draadje)
9. Het *tűzoltóautó* kwam snel ter plaatse. (samengesteld woord van brandweer en auto)
10. Mijn vader werkt in de *gyárépület*. (samengesteld woord van fabriek en gebouw)
Oefening 2: Complexere samengestelde zelfstandige naamwoorden
2. Mijn oma maakt heerlijke *almásrétes*. (samengesteld woord van appel en strudel)
3. Ze kocht een *szélvédő* voor de auto. (samengesteld woord van wind en bescherming)
4. Het *repülőgép-hordozó* schip is groot. (samengesteld woord van vliegtuig en drager)
5. Hij studeert aan de *egyetemi könyvtár*. (samengesteld woord van universiteit en bibliotheek)
6. De *hóember* smelt in de zon. (samengesteld woord van sneeuw en man)
7. De *vasútállomás* is dichtbij het centrum. (samengesteld woord van spoorweg en station)
8. Ze draagt een *bőröndszalag* om haar koffer. (samengesteld woord van koffer en riem)
9. Het *földalatti vasút* is handig in de stad. (samengesteld woord van ondergrond en spoorweg)
10. Hij leest een boek over *történelmi események*. (samengesteld woord van historisch en gebeurtenissen)