Oefening 1: Vul het juiste samengestelde zelfstandige naamwoord in
2. Mijn vader leest elke ochtend de *morgenavis*. (Hint: een combinatie van ‘morgen’ en ‘krant’)
3. We gingen naar het *svømmehal* om te zwemmen. (Hint: een combinatie van ‘zwemmen’ en ‘hal’)
4. Het kind speelt met zijn *legetøj*. (Hint: een combinatie van ‘spelen’ en ‘goed’)
5. De *fodboldkamp* was spannend en iedereen juichte. (Hint: een combinatie van ‘voetbal’ en ‘wedstrijd’)
6. Zij koopt verse groenten op de *markedplads*. (Hint: een combinatie van ‘markt’ en ‘plaats’)
7. De *cykelsti* is speciaal voor fietsers gemaakt. (Hint: een combinatie van ‘fiets’ en ‘pad’)
8. Tijdens de winter dragen we een warme *vinterjakke*. (Hint: een combinatie van ‘winter’ en ‘jas’)
9. De *skolebus* brengt de kinderen naar school. (Hint: een combinatie van ‘school’ en ‘bus’)
10. We hebben een nieuwe *telefonbog* gekocht om nummers op te zoeken. (Hint: een combinatie van ’telefoon’ en ‘boek’)
Oefening 2: Kies het juiste samengestelde zelfstandige naamwoord in de zin
2. De *computerbord* staat naast mijn bureau. (Hint: een combinatie van ‘computer’ en ’tafel’)
3. We eten vaak soep uit een *suppekop*. (Hint: een combinatie van ‘soep’ en ‘kom’)
4. In de herfst vallen de bladeren van de *trætop*. (Hint: een combinatie van ‘boom’ en ’top’)
5. De *fiskemarked* verkoopt verse vis. (Hint: een combinatie van ‘vis’ en ‘markt’)
6. Hij speelt gitaar in een bekende *musikband*. (Hint: een combinatie van ‘muziek’ en ‘band’)
7. De *bogreol* in de kamer is gevuld met boeken. (Hint: een combinatie van ‘boek’ en ‘plank’)
8. Zij kocht een nieuwe *skoletaske* voor school. (Hint: een combinatie van ‘schoen’ en ’tas’, maar betekent schooltas!)
9. We wandelen vaak langs de *strandvej* in de zomer. (Hint: een combinatie van ‘strand’ en ‘weg’)
10. De *havearbejde* kost veel tijd in het weekend. (Hint: een combinatie van ’tuin’ en ‘werk’)