Oefening 1: Samengestelde zelfstandige naamwoorden met dieren
2. We zagen een *peixballena* in de zee. (Hint: vis + walvis)
3. De *llangardaix* ligt op de rots te zonnen. (Hint: hagedis + klein)
4. Het *ocellot* zingt mooi in de ochtend. (Hint: vogel + groot)
5. De *cavallmarí* zwemt tussen de planten. (Hint: paard + zee)
6. Mijn buurman heeft een *gatperdic* in zijn tuin. (Hint: haas + kwartel)
7. De *ratpenat* vliegt ’s nachts rond. (Hint: rat + vleermuis)
8. De *llopmarí* jaagt in het bos. (Hint: wolf + zee)
9. Ze vingen een *peixllop* in het meer. (Hint: vis + wolf)
10. Het *gossetó* slaapt naast zijn moeder. (Hint: hond + verkleinwoord)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden met voorwerpen
2. De *rellotge* hangt aan de muur. (Hint: tijd + klok)
3. Ik gebruik een *portaespases* om mijn sleutels te bewaren. (Hint: dragen + sleutels)
4. De *cafetera* staat op het aanrecht. (Hint: koffie + apparaat)
5. Ze kocht een nieuwe *escalera* voor het huis. (Hint: trap + klein)
6. Het *cotxe* staat geparkeerd voor het huis. (Hint: wagen + auto)
7. De *llapisera* zit vol met pennen. (Hint: potlood + houder)
8. Hij leest een *llibret* met aantekeningen. (Hint: boek + klein)
9. De *taula* staat in de eetkamer. (Hint: tafel + object)
10. Ze hebben een nieuwe *font* in het park geplaatst. (Hint: water + bron)