Oefening 1: Samengestelde zelfstandige naamwoorden in alledaagse situaties
2. Mijn grootvader leest graag een *boekenplank* vol met oude romans. (Hint: een meubel om boeken op te zetten)
3. We gingen wandelen door het *bosgebied* achter het dorp. (Hint: een gebied met veel bomen)
4. Ze heeft een mooie *zonnebril* gekocht voor de zomer. (Hint: bril tegen zonlicht)
5. De kinderen spelen in de *speeltuin* na schooltijd. (Hint: plek met speeltoestellen voor kinderen)
6. De *fietsbel* maakt een luid geluid als je erop drukt. (Hint: geluidssignaal op een fiets)
7. Hij werkt in een *kantoorgebouw* in de stad. (Hint: een gebouw met veel kantoren)
8. Tijdens de winter dragen we vaak een *sjaal* om onze nek warm te houden. (Hint: kledingstuk voor om de hals)
9. De *tafelkleed* is versierd met bloemen. (Hint: stof die op tafel ligt)
10. We gingen zwemmen in het *zwembad* achter het hotel. (Hint: een kunstmatig waterbad om in te zwemmen)
Oefening 2: Samengestelde zelfstandige naamwoorden in context
2. Mijn vader reed met zijn *vrachtwagen* naar het magazijn. (Hint: grote vrachtwagen voor goederen)
3. Ze kocht een nieuwe *keukendeur* voor het huis. (Hint: deur die naar de keuken leidt)
4. Het *watersport* centrum organiseert cursussen voor beginners. (Hint: sportactiviteiten op het water)
5. De *zomeravond* was warm en aangenaam. (Hint: avond in de zomer)
6. We bezochten een *kunstgalerij* in het centrum van de stad. (Hint: plek waar kunst wordt tentoongesteld)
7. De *autoband* van mijn fiets is lek. (Hint: rubberen ring om een wiel)
8. De *taalvaardigheid* van de leerling verbeterde snel. (Hint: hoe goed iemand een taal spreekt of schrijft)
9. Hij draagt altijd een *regenjas* als het regent. (Hint: jas tegen regen)
10. De *schoolbibliotheek* heeft veel interessante boeken. (Hint: bibliotheek binnen een school)