1. Pojdimo *na* potovanje v hribe. (Let op: voorzetsel met “potovanje” dat richting aanduidt)
2. Knjiga je skrita *pod* mizo. (Let op: samengestelde voorzetsel dat locatie onder iets aangeeft)
3. Otroci so tekli *okrog* igrišča. (Let op: voorzetsel dat beweging rondom iets uitdrukt)
4. Srečali smo se *pri* vhodu v kino. (Let op: voorzetsel dat ontmoetingsplaats aangeeft)
5. Postavili so stol *za* mizo. (Let op: voorzetsel dat positie achter iets aangeeft)
6. Avto stoji *pred* hišo. (Let op: voorzetsel dat plaats vóór iets beschrijft)
7. Ptice letijo *čez* jezero. (Let op: voorzetsel dat beweging over iets heen aanduidt)
8. Zvečer se zberemo *ob* ognju. (Let op: voorzetsel dat nabijheid bij iets uitdrukt)
9. Kolo je privezano *med* drevesi. (Let op: voorzetsel dat positie tussen iets aangeeft)
10. Hodili smo *skozi* gozd. (Let op: voorzetsel dat beweging door iets heen aanduidt)

1. Srečanje bo potekalo *zaradi* dežja v dvorani. (Let op: voorzetsel dat oorzaak aangeeft)
2. Po koncu šole gremo *proti* domu. (Let op: voorzetsel dat richting na een tijdstip uitdrukt)
3. Zaradi bolezni je ostal *znotraj* hiše. (Let op: voorzetsel dat binnen een plaats en tijd aanduidt)
4. Pogovor je trajal *do* poznega večera. (Let op: voorzetsel dat tijdsduur tot punt aangeeft)
5. Zaradi nesreče so zaprli cesto *med* mestoma. (Let op: voorzetsel dat tussen plaatsen oorzaak aanduidt)
6. Po prihodu domov je bil utrujen *iz* napornega dne. (Let op: voorzetsel dat oorzaak of herkomst uitdrukt)
7. Sledili smo navodilom *skupaj z* učiteljem. (Let op: voorzetsel dat samen met iemand aanduidt)
8. Zaradi bolezni je odpovedal sestanek *v* zadnjem trenutku. (Let op: voorzetsel dat tijd en reden combineert)
9. Razprava je potekala *po* sestanku. (Let op: voorzetsel dat tijdsaanduiding na iets uitdrukt)
10. Zaradi slabega vremena smo ostali *v* hiši. (Let op: voorzetsel dat plaats en oorzaak combineert)