Oefening 1: Kies het juiste samengestelde voorzetsel
2. Hún býr *utan við* bæinn. (Gebruik een voorzetsel dat ‘buiten’ betekent.)
3. Við fórum *meðfram* ánni í gær. (Gebruik een voorzetsel dat ‘langs’ betekent.)
4. Bókin er *undir og innan* borðsins. (Gebruik een voorzetsel dat ‘onder en binnen’ betekent.)
5. Hann stóð *frá bakvið* dyrnar. (Gebruik een voorzetsel dat ‘van achter’ betekent.)
6. Við hittumst *á milli* tveggja húsa. (Gebruik een voorzetsel dat ’tussen’ betekent.)
7. Þau fóru *í gegnum* skóginn. (Gebruik een voorzetsel dat ‘doorheen’ betekent.)
8. Hún horfði *umhverfis* sig. (Gebruik een voorzetsel dat ‘rondom’ betekent.)
9. Bíllinn keyrði *undir* brúna. (Gebruik een voorzetsel dat ‘onder’ betekent.)
10. Hann bjó *undan* lögreglunni. (Gebruik een voorzetsel dat ‘onder’ of ‘weg van’ betekent.)
Oefening 2: Vul het samengestelde voorzetsel in bij de context
2. Hún gekk *frá og til* vinnu sinnar. (Gebruik een voorzetsel dat ‘van en naar’ betekent.)
3. Hann lagði bílinn *á bak við* húsið. (Gebruik een voorzetsel dat ‘achter’ betekent.)
4. Við fórum *út fyrir* bæinn til að skoða náttúruna. (Gebruik een voorzetsel dat ‘buiten’ betekent.)
5. Börnin léku sér *innan um* blómin. (Gebruik een voorzetsel dat ’tussen’ betekent.)
6. Hún settist *á milli* tveggja vina sinna. (Gebruik een voorzetsel dat ’tussen’ betekent.)
7. Þeir fóru *yfir og undir* göngustíginn. (Gebruik samengestelde voorzetsels die ‘over en onder’ betekenen.)
8. Við gengum *meðfram* ströndinni. (Gebruik een voorzetsel dat ‘langs’ betekent.)
9. Hann horfði *um og eftir* vinum sínum. (Gebruik een voorzetsel dat ‘om en achter’ betekent.)
10. Hún bjó *undan* hávaðanum frá götunni. (Gebruik een voorzetsel dat ‘weg van’ betekent.)