Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *padhta* schoolboek. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘padhna’ – lezen)
3. Hij *karta* kam. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘karna’ – doen)
4. Wij *samajhte* sabaq. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘samajhna’ – begrijpen)
5. Jullie *bolte* Urdu. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘bolna’ – spreken)
6. Zij *kaam karti* hai. (Hint: Tegenwoordige tijd vrouwelijk enkelvoud van ‘karna’ – doen)
7. Ik *sunta* hoon. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘sunnna’ – luisteren)
8. Jij *deta* hai. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘dena’ – geven)
9. Hij *lata* hai. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘lena’ – nemen)
10. Wij *khate* hain. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘khana’ – eten)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *padha* kitab kal. (Hint: Verleden tijd van ‘padhna’ – lezen)
3. Hij *karta tha* kam. (Hint: Verleden tijd mannelijk enkelvoud van ‘karna’ – doen)
4. Wij *samajhe* sabaq. (Hint: Verleden tijd van ‘samajhna’ – begrijpen)
5. Jullie *boliye* Urdu kal. (Hint: Beleefde verleden tijd van ‘bolna’ – spreken)
6. Zij *kaam ki* thi. (Hint: Verleden tijd vrouwelijk enkelvoud van ‘karna’ – doen)
7. Ik *suna* awaaz. (Hint: Verleden tijd van ‘sunnna’ – luisteren)
8. Jij *diya* khilona. (Hint: Verleden tijd van ‘dena’ – geven)
9. Hij *laya* samaan. (Hint: Verleden tijd van ‘lena’ – nemen)
10. Wij *khaye* khana. (Hint: Verleden tijd van ‘khana’ – eten)