Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *padhchhau* in de bibliotheek. (Hint: Tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud van ‘padh’ = lezen)
3. Hij *kam garchha* in het kantoor. (Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud van ‘garnu’ = doen)
4. Wij *khanchau* rijst bij het avondeten. (Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud van ‘kha’ = eten)
5. Jullie *bujhnuhunchha* de uitleg goed. (Hint: Tegenwoordige tijd, beleefde vorm van ‘bujhnu’ = begrijpen)
6. Zij *haalchhan* de boeken uit de kast. (Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud van ‘haalnu’ = halen)
7. Ik *lekhchhu* een brief voor mijn vriend. (Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud van ‘lekhnu’ = schrijven)
8. Jij *baschhau* op de stoel. (Hint: Tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud van ‘basnu’ = zitten)
9. Hij *bolchha* Nepalees met zijn familie. (Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud van ‘bolnu’ = spreken)
10. Wij *sikchhau* nieuwe woorden elke dag. (Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud van ‘siknu’ = leren)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *padhne* het boek vorige week. (Hint: Verleden tijd, tweede persoon enkelvoud van ‘padh’ = lezen)
3. Zij *gare* haar huiswerk gisteren. (Hint: Verleden tijd, derde persoon enkelvoud van ‘garnu’ = doen)
4. Wij *khaye* samen rijst. (Hint: Verleden tijd, eerste persoon meervoud van ‘kha’ = eten)
5. Jullie *bujhnu bhayo* de uitleg goed. (Hint: Verleden tijd, beleefde vorm van ‘bujhnu’ = begrijpen)
6. Zij *haalnu bhayo* de boeken uit de kast. (Hint: Verleden tijd, derde persoon meervoud van ‘haalnu’ = halen)
7. Ik *lekhe* een brief vorige maand. (Hint: Verleden tijd, eerste persoon enkelvoud van ‘lekhnu’ = schrijven)
8. Jij *base* op de stoel toen ik kwam. (Hint: Verleden tijd, tweede persoon enkelvoud van ‘basnu’ = zitten)
9. Hij *bole* Nepalees met zijn vrienden. (Hint: Verleden tijd, derde persoon enkelvoud van ‘bolnu’ = spreken)
10. Wij *sikhe* nieuwe woorden afgelopen week. (Hint: Verleden tijd, eerste persoon meervoud van ‘siknu’ = leren)