Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *tākaro* (spelen) met je vrienden in het park. Hint: Werkwoord in tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud.
3. Wij *mātakitaki* (kijken) naar de zonsondergang. Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud.
4. De kinderen *ako* (leren) nieuwe woorden. Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud.
5. Jij *kōrero* (spreken) goed Maori. Hint: Tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud.
6. Ik *pānui* (lezen) een boek over de natuur. Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud.
7. Zij *hīkoi* (wandelen) elke ochtend in het bos. Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud.
8. Wij *whakawhanaungatanga* (verbinden) met onze familie. Hint: Tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud.
9. Jij *tuhi* (schrijven) een brief aan je vriend. Hint: Tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud.
10. Hij *waiata* (zingen) een mooi lied. Hint: Tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud.
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *tākaro* (speelde) vorige week voetbal. Hint: Verleden tijd, tweede persoon enkelvoud.
3. Wij *mātakitaki* (keken) naar de film op zaterdag. Hint: Verleden tijd, eerste persoon meervoud.
4. De kinderen *ako* (leerden) veel nieuwe dingen. Hint: Verleden tijd, derde persoon meervoud.
5. Jij *kōrero* (sprak) met de leraar over het project. Hint: Verleden tijd, tweede persoon enkelvoud.
6. Ik *pānui* (las) een interessant artikel. Hint: Verleden tijd, eerste persoon enkelvoud.
7. Zij *hīkoi* (wandelden) door het park gisteren. Hint: Verleden tijd, derde persoon meervoud.
8. Wij *whakawhanaungatanga* (verbonden) ons met de gemeenschap. Hint: Verleden tijd, eerste persoon meervoud.
9. Jij *tuhi* (schreef) een verslag voor de klas. Hint: Verleden tijd, tweede persoon enkelvoud.
10. Hij *waiata* (zingde) het volkslied tijdens de ceremonie. Hint: Verleden tijd, derde persoon enkelvoud.