Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *belajar* Bahasa Indonesia elke ochtend. (Hint: werkwoord betekent “studeren” in de tegenwoordige tijd)
3. Hij *bekerja* op kantoor. (Hint: werkwoord betekent “werken” in de tegenwoordige tijd)
4. Wij *minum* water na het sporten. (Hint: werkwoord betekent “drinken” in de tegenwoordige tijd)
5. Jullie *bermain* voetbal in het park. (Hint: werkwoord betekent “spelen” in de tegenwoordige tijd)
6. Zij *menulis* een brief aan haar vriend. (Hint: werkwoord betekent “schrijven” in de tegenwoordige tijd)
7. Ik *membaca* een boek in de bibliotheek. (Hint: werkwoord betekent “lezen” in de tegenwoordige tijd)
8. Jij *membeli* fruit op de markt. (Hint: werkwoord betekent “kopen” in de tegenwoordige tijd)
9. Hij *menggambar* een mooie tekening. (Hint: werkwoord betekent “tekenen” in de tegenwoordige tijd)
10. Wij *berjalan* naar school elke ochtend. (Hint: werkwoord betekent “lopen” in de tegenwoordige tijd)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden met “sudah”
2. Jij *sudah belajar* voor de toets. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “studeren”)
3. Zij *sudah bekerja* de hele dag. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “werken”)
4. Wij *sudah minum* thee na het ontbijt. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “drinken”)
5. Jullie *sudah bermain* in het park gisteren. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “spelen”)
6. Hij *sudah menulis* een kaartje naar zijn oma. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “schrijven”)
7. Ik *sudah membaca* dat boek vorige week. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “lezen”)
8. Jij *sudah membeli* een nieuwe jas. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “kopen”)
9. Zij *sudah menggambar* een portret voor de klas. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “tekenen”)
10. Wij *sudah berjalan* naar het museum gisteren. (Hint: “sudah” + werkwoord = verleden tijd van “lopen”)