Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Ti *escolas* a túa casa? (Gebruik de tegenwoordige tijd van “escolar” – schoonmaken)
3. Nós *cantamos* unha canción xuntos. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “cantar” – zingen)
4. Vós *bailades* na festa esta noite. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “bailar” – dansen)
5. Ela *estuda* para o exame. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “estudar” – studeren)
6. Os nenos *xogan* no parque todos os días. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “xogar” – spelen)
7. Ti *camiñas* ao traballo a pé. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “caminar” – wandelen)
8. Nós *traballamos* moito este mes. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “traballar” – werken)
9. Eles *escriben* cartas aos seus amigos. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “escribir” – schrijven)
10. Ela *canta* moi ben. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “cantar” – zingen)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Ti *escolaches* a túa habitación a semana pasada. (Gebruik de verleden tijd van “escolar” – schoonmaken)
3. Nós *cantamos* na festa de onte. (Gebruik de verleden tijd van “cantar” – zingen)
4. Vós *bailastes* moito na voda. (Gebruik de verleden tijd van “bailar” – dansen)
5. Ela *estudou* para o exame final. (Gebruik de verleden tijd van “estudar” – studeren)
6. Os nenos *xogaron* no patio durante a tarde. (Gebruik de verleden tijd van “xogar” – spelen)
7. Ti *camiñaches* ata o río o domingo. (Gebruik de verleden tijd van “caminar” – wandelen)
8. Nós *traballamos* moito o mes pasado. (Gebruik de verleden tijd van “traballar” – werken)
9. Eles *escribiron* unha carta ao profesor. (Gebruik de verleden tijd van “escribir” – schrijven)
10. Ela *cantou* na festa da escola. (Gebruik de verleden tijd van “cantar” – zingen)