Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden (-ar)
2. Nosaltres *estudiem* a la universitat. (Hint: werkwoord op -ar, 1e persoon meervoud)
3. Ell *canta* una cançó bonica. (Hint: werkwoord op -ar, 3e persoon enkelvoud)
4. Tu *mires* la televisió ara. (Hint: werkwoord op -ar, 2e persoon enkelvoud)
5. Vosaltres *treballeu* en una oficina. (Hint: werkwoord op -ar, 2e persoon meervoud)
6. Jo *espero* que vinguis aviat. (Hint: werkwoord op -ar, 1e persoon enkelvoud)
7. Ells *juguen* al futbol cada dissabte. (Hint: werkwoord op -ar, 3e persoon meervoud)
8. Tu *busques* el llibre a la biblioteca. (Hint: werkwoord op -ar, 2e persoon enkelvoud)
9. Nosaltres *escoltem* música clàssica. (Hint: werkwoord op -ar, 1e persoon meervoud)
10. Ella *dansa* molt bé. (Hint: werkwoord op -ar, 3e persoon enkelvoud)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden (-er en -ir)
2. Tu *aprens* moltes coses noves. (Hint: werkwoord op -er, 2e persoon enkelvoud)
3. Ell *corre* al parc cada matí. (Hint: werkwoord op -re, 3e persoon enkelvoud)
4. Nosaltres *aprendrem* català. (Hint: werkwoord op -er, 1e persoon meervoud, let op tijd)
5. Vosaltres *veneu* a la festa demà. (Hint: werkwoord op -er, 2e persoon meervoud, let op tijd)
6. Jo *obeeixo* les normes. (Hint: werkwoord op -ir, 1e persoon enkelvoud)
7. Tu *decideixes* què fer. (Hint: werkwoord op -ir, 2e persoon enkelvoud)
8. Ells *reben* moltes cartes. (Hint: werkwoord op -re, 3e persoon meervoud)
9. Nosaltres *vivim* en una casa gran. (Hint: werkwoord op -ir, 1e persoon meervoud)
10. Ella *escriu* una carta. (Hint: werkwoord op -ir, 3e persoon enkelvoud)