Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Ti *učiš* bosanski jezik. (Hint: werkwoord “učiti” betekent “leren”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “jij”)
3. On *priča* sa prijateljima. (Hint: werkwoord “pričati” betekent “praten”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “hij”)
4. Mi *gledamo* televiziju. (Hint: werkwoord “gledati” betekent “kijken”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “wij”)
5. Vi *svirate* gitaru. (Hint: werkwoord “svirati” betekent “spelen (instrument)”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “jullie/u”)
6. Oni *slušaju* muziku. (Hint: werkwoord “slušati” betekent “luisteren”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “zij”)
7. Ja *kuham* večeru. (Hint: werkwoord “kuhati” betekent “koken”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “ik”)
8. Ti *pišeš* pismo. (Hint: werkwoord “pisati” betekent “schrijven”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “jij”)
9. Ona *pomaže* svojoj sestri. (Hint: werkwoord “pomoći” betekent “helpen”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “zij”)
10. Mi *putujemo* u Sarajevo. (Hint: werkwoord “putovati” betekent “reizen”, gebruik de tegenwoordige tijd voor “wij”)
Oefening 2: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Ti si sinoć *učio*. (Hint: werkwoord “učiti” betekent “leren”, gebruik verleden tijd voor “jij”)
3. On je juče *pričao* sa mnom. (Hint: werkwoord “pričati” betekent “praten”, gebruik verleden tijd voor “hij”)
4. Mi smo *gledali* film. (Hint: werkwoord “gledati” betekent “kijken”, gebruik verleden tijd voor “wij”)
5. Vi ste *svirali* violinu. (Hint: werkwoord “svirati” betekent “spelen (instrument)”, gebruik verleden tijd voor “jullie/u”)
6. Oni su *slušali* muziku. (Hint: werkwoord “slušati” betekent “luisteren”, gebruik verleden tijd voor “zij”)
7. Ja sam juče *kuhao* ručak. (Hint: werkwoord “kuhati” betekent “koken”, gebruik verleden tijd voor “ik”)
8. Ti si *pisao* pismo. (Hint: werkwoord “pisati” betekent “schrijven”, gebruik verleden tijd voor “jij”)
9. Ona je *pomogla* prijatelju. (Hint: werkwoord “pomoći” betekent “helpen”, vrouwelijk onderwerp, verleden tijd)
10. Mi smo *putovali* prošlog ljeta. (Hint: werkwoord “putovati” betekent “reizen”, gebruik verleden tijd voor “wij”)