Oefening 1: Regelmatige werkwoorden in Tagalog
2. Jij *naglakad* naar het park vanmorgen. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘lopen’)
3. Hij *nagsulat* een brief aan zijn vriend. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘schrijven’)
4. Wij *nag-aral* voor de toets gisterenavond. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘studeren’)
5. Jullie *nagluto* het avondeten samen. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘koken’)
6. Zij *naglaro* voetbal in het weekend. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘spelen’)
7. Ik *nagbasa* een boek gisteren. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘lezen’)
8. Jij *naglinis* je kamer vanochtend. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘schoonmaken’)
9. Hij *nagtrabaho* hard aan zijn project. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘werken’)
10. Wij *nag-shopping* in het winkelcentrum. (Hint: regelmatige verleden tijd van ‘winkelen’)
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in Tagalog
2. Jij *dumating* laat op het feest. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘aankomen’)
3. Hij *nagsimula* met het project gisteren. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘beginnen’)
4. Wij *nakita* de film vorige week. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘zien’)
5. Jullie *sumulat* een e-mail naar de leraar. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘schrijven’)
6. Zij *natulog* tijdens de les. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘slapen’)
7. Ik *nagsalita* met de dokter. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘spreken’)
8. Jij *umakyat* de berg gisteren. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘klimmen’)
9. Hij *dumiretso* naar huis na het werk. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘rechtstreeks gaan’)
10. Wij *nagsaya* op het feest. (Hint: onregelmatige verleden tijd van ‘plezier hebben’)