Oefening 1: Reflexieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Jij *одягаєшся* snel voor school. (Reflexief werkwoord ‘aankleden’ in tegenwoordige tijd)
3. Hij *бриться* elke dag. (Reflexief werkwoord ‘scheren’ in tegenwoordige tijd)
4. Wij *готуємося* voor het examen. (Reflexief werkwoord ‘voorbereiden’ in tegenwoordige tijd)
5. Jullie *відпочиваєте* na het werk. (Reflexief werkwoord ‘uitrusten’ in tegenwoordige tijd)
6. Zij *вмиваються* voor het ontbijt. (Reflexief werkwoord ‘wassen’ in meervoud tegenwoordige tijd)
7. Ik *розслабляюся* in het weekend. (Reflexief werkwoord ‘ontspannen’ in tegenwoordige tijd)
8. Jij *збираєшся* naar school te gaan. (Reflexief werkwoord ‘zich klaarmaken’ in tegenwoordige tijd)
9. Hij *одягається* warm in de winter. (Reflexief werkwoord ‘aankleden’ in tegenwoordige tijd)
10. Wij *спокоюємося* na een lange dag. (Reflexief werkwoord ‘rusten’ in tegenwoordige tijd)
Oefening 2: Reflexieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *одягалася* snel voor het feest. (Verleden tijd van ‘zich aankleden’ voor vrouwelijke spreker)
3. Zij *брився* vorige week. (Verleden tijd van ‘zich scheren’ mannelijke vorm)
4. Wij *готувалися* lang voor de presentatie. (Verleden tijd meervoud ‘zich voorbereiden’)
5. Jullie *відпочивали* na het sporten. (Verleden tijd meervoud ‘zich uitrusten’)
6. Zij *вмивалися* voordat ze naar bed gingen. (Verleden tijd meervoud ‘zich wassen’)
7. Ik *розслаблявся* na het werk. (Verleden tijd mannelijke vorm ‘zich ontspannen’)
8. Jij *збиралася* om te vertrekken. (Verleden tijd vrouwelijke vorm ‘zich klaarmaken’)
9. Hij *одягався* warm tijdens de winter. (Verleden tijd mannelijke vorm ‘zich aankleden’)
10. Wij *спокоювалися* na een drukke dag. (Verleden tijd meervoud ‘zich ontspannen’)