Oefening 1: Reflexieve werkwoorden in tegenwoordige tijd
2. Jij *berpakaian* snel voor het feest. (Hint: ‘berpakaian’ betekent zich aankleden.)
3. Hij *mencukur* zijn baard in de badkamer. (Hint: ‘mencukur’ betekent zich scheren.)
4. Wij *bersiap* om op tijd te vertrekken. (Hint: ‘bersiap’ betekent zich klaarmaken.)
5. Jullie *bercermin* voor de spiegel elke dag. (Hint: ‘bercermin’ betekent zich spiegelen.)
6. Zij *beristirahat* na een lange dag werken. (Hint: ‘beristirahat’ betekent zich uitrusten.)
7. Ik *berkaca* voordat ik naar buiten ga. (Hint: ‘berkaca’ betekent zich bekijken in de spiegel.)
8. Jij *berdandan* mooi voor het evenement. (Hint: ‘berdandan’ betekent zich opmaken.)
9. Hij *bersiul* terwijl hij zich klaarmaakt. (Hint: ‘bersiul’ betekent fluiten, niet reflexief maar gebruikt hier als voorbeeld.)
10. Wij *bercanda* samen tijdens het koken. (Hint: ‘bercanda’ betekent grapjes maken, reflexief gebruikt.)
Oefening 2: Reflexieve werkwoorden in verleden tijd
2. Jij *berpakaian* snel voor het feest gisteren. (Hint: verleden tijd van ‘berpakaian’, zich aankleden.)
3. Zij *mencukur* haar haar vorige week. (Hint: verleden tijd van ‘mencukur’, zich scheren.)
4. Wij *bersiap* voordat de gast arriveerde. (Hint: verleden tijd van ‘bersiap’, zich klaarmaken.)
5. Jullie *bercermin* lang voor de spiegel vanochtend. (Hint: verleden tijd van ‘bercermin’, zich spiegelen.)
6. Hij *beristirahat* na het werk gisterenavond. (Hint: verleden tijd van ‘beristirahat’, zich uitrusten.)
7. Ik *berkaca* voordat ik naar buiten ging. (Hint: verleden tijd van ‘berkaca’, zich bekijken.)
8. Jij *berdandan* mooi voor het evenement vorige week. (Hint: verleden tijd van ‘berdandan’, zich opmaken.)
9. Zij *bersiul* terwijl zij zich klaarmaakte. (Hint: verleden tijd van ‘bersiul’, fluiten.)
10. Wij *bercanda* veel tijdens het feest gisteren. (Hint: verleden tijd van ‘bercanda’, grapjes maken.)