Oefening 1: Vervoeging van reflexieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Jij *herinnert* je de afspraak van morgen goed. (Hint: werkwoord ‘zich herinneren’ in tweede persoon enkelvoud)
3. Hij *schaamt* zich voor zijn fout tijdens de presentatie. (Hint: werkwoord ‘zich schamen’ in derde persoon enkelvoud)
4. Wij *verliezen* ons niet in moeilijke situaties. (Hint: werkwoord ‘zich verliezen’ in eerste persoon meervoud)
5. Jullie *melden* je altijd op tijd bij de les. (Hint: werkwoord ‘zich melden’ in tweede persoon meervoud)
6. Zij *voelt* zich beter na het weekend. (Hint: werkwoord ‘zich voelen’ in derde persoon enkelvoud vrouwelijk)
7. Ik *kleed* me snel aan in de ochtend. (Hint: werkwoord ‘zich kleden’ in eerste persoon enkelvoud)
8. Jij *bereidt* je goed voor op het examen. (Hint: werkwoord ‘zich voorbereiden’ in tweede persoon enkelvoud)
9. Hij *verveelt* zich tijdens de lange vergadering. (Hint: werkwoord ‘zich vervelen’ in derde persoon enkelvoud)
10. Wij *interesseren* ons voor kunst en cultuur. (Hint: werkwoord ‘zich interesseren’ in eerste persoon meervoud)
Oefening 2: Reflexieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *vergiste* je in het tijdstip van de afspraak. (Hint: werkwoord ‘zich vergissen’ in tweede persoon enkelvoud, verleden tijd)
3. Zij *kon* zich niet concentreren tijdens de les. (Hint: werkwoord ‘zich kunnen concentreren’ derde persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd)
4. Wij *maakten* ons zorgen over het weer. (Hint: werkwoord ‘zich zorgen maken’ in eerste persoon meervoud, verleden tijd)
5. Jullie *vonden* je snel aan in de nieuwe stad. (Hint: werkwoord ‘zich bevinden’ in tweede persoon meervoud, verleden tijd)
6. Hij *verontschuldigde* zich voor zijn late komst. (Hint: werkwoord ‘zich verontschuldigen’ in derde persoon enkelvoud, verleden tijd)
7. Ik *voelde* me moe na het harde werken. (Hint: werkwoord ‘zich voelen’ in eerste persoon enkelvoud, verleden tijd)
8. Jij *bekeek* je kritisch in de spiegel. (Hint: werkwoord ‘zich bekijken’ in tweede persoon enkelvoud, verleden tijd)
9. Zij *ontspande* zich na een lange dag. (Hint: werkwoord ‘zich ontspannen’ in derde persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd)
10. Wij *beslisten* ons om eerder te vertrekken. (Hint: werkwoord ‘zich beslissen’ in eerste persoon meervoud, verleden tijd)